mogen publiceren, zij het niet ongecensureerd. Als dichter buiten Nederland vreesde Resink het contact met het Nederlandse literaire leven te verliezen, en van de lezers en critici en vooral van de zich ontwikkelende literaire normen en waarden te vervreemden. Het Resink-archief, door Jaap Erkelens bijeengebracht en in het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (kitlv) gedeponeerd, bevat vele ongepubliceerde gedichten in handschrift en typoscript. Met toestemming van de Erven Resink mocht ik de gedichten die hij in zijn laatste levensjaren heeft geschreven, zijn zogenaamde kwintijnen, publiceren.
Het begrip kwintijnen heb ik niet aangetroffen in Nederlandse compendia van literaire termen en begrippen. Ik vermoed dat Resink het woord zelf heeft bedacht naar analogie van kwatrijnen. Ongetwijfeld liet hij de ‘r’ vallen om het woord te laten klinken als bekende muziekwoorden kwint en kwintet. Maar in internationale lexicons, zoals Joseph T. Shipley's Dictionary of World Literary Terms, J.A. Cuddon's A Dictionary of Literary Terms, Chris Baldick's The Concise Oxford Dictionary of Literary Terms, Jack Myers' and Michael Simms' The Longman Dictionary of Poetic Terms en Gero von Wilperts Sachwörterbuch der Literatur, treft men enkele overeenkomende en verwante termen aan. Ik citeer hier Baldick 1990: ‘quintain or quintet, a verse stanza of five lines. It appears in various forms, from the English limerick to the Japanese tanka. A significant Spanish form is the quintilla.’ Uit de verschillende omschrijvingen en voorbeelden blijkt dat het niet alleen om een strofevorm gaat, maar ook een compleet gedicht kan zijn.
Resink heeft eigenlijk altijd voorkeur gehad voor het gebruik van strakke versvormen. Zijn oeuvre bestaat grotendeels uit sonnetten en kwatrijnen. Naar zijn mening waren die vormen het beste in staat dichterlijke gevoelsexplosie en onevenwichtigheid af te remmen en in goede banen te leiden. Toch is hij een echte homo ludens die de gewenste strakheid zo nu en dan varieert en doorbreekt. De chute of wending in het sonnet komt bij hem meestal niet direct na de beide kwatrijnen, maar ergens in de laatste zes verzen, soms zelfs na de dertiende versregel. Ook maakt hij soms een sonnet van vijftien regels. Rijmschema's doorbreekt hij speels en zo nu en dan publiceert hij een rijmloos gedicht. De zelfstandige, dat wil zeggen niet binnen een sonnet horende kwatrijnen hebben merendeels het rijmschema van het zo genaamde Oosterse kwatrijn (zoals bekend door Omar Khayam): a a b a. Maar ook andere rijmschema's komen voor. In de loop van zijn dichterschap kreeg hij een voorkeur voor ‘light verse’, die hij overigens merendeels ook in kwatrijnen vorm gaf.
Gebruikelijke rijmschema's in kwintijnen zijn aabaa, abbab en ababa. Resink is origineel in zijn rijmschema: a a a a b. In die laatse b-regel is ook vaak de verrassende wending of conclusie besloten. Ik neem daarom aan dat de naam kwintijn bij Resink mede geïnspireerd is op kwintessens: de quinta essentia, het vijfde wezenlijke en daarmee de ware inhoud, het voornaamste besloten in de vijfde versregel. Hij gaf de verzameling de titel mee van ‘Tien kwintijnen’.
In het Resink-archief zijn drie ontwikkelingsstadia van de kwintijnen aanwezig: het handschrift, het typoscript met handschriftelijke veranderingen door de auteur en de definitieve, getypte versie. Uit het handschrift blijkt dat hij de eerste vijf gedichten aanvankelijk de titel ‘Vijf kwintijnen’ meegaf en de laatste vijf alleen ‘Kwintijnen’. Van het gedicht ‘Anacapri’ is geen handschriftelijke versie van de auteur aanwezig, maar wel van een onbekende hand. Mogelijk een dictaat, omdat de auteur door de ziekte van Parkinson grote moeite had met schrijven. De getypte versie van dit gedicht is wel door de auteur gecorrigeerd. De handschriften van de andere kwintijnen dragen de kenmerken van de gevolgen van deze ziekte. Na de tien kwintijnen bevat het typoscript nog een kwatrijn, dat blijkens rijmschema en pointe, geen unvollendet kwintijn is.