De Revisor. Jaargang 29
(2002)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
Noto Soeroto
| |
[pagina 6]
| |
naar zijn hoogste kunnen aan de geestelijke opleving van zijn landgenoten had gewijd. [...] Indien mij het verwijt werd gedaan, dat ik mij niet weet te verheffen tot de hoogte van dezen of genen dichter, dan zal ik daarop zwijgend het hoofd buigen. Maar mij te verwijten, dat ik geen Javaansche verzen schrijf, staat gelijk met den loop van het verleden van een gansch volk, die door het geslacht van heden slechts noode wordt aanvaard, als een schuld op één persoon te laden. Ook op twee congressen van het ‘Java-instituut’ werd mijn dichterschap ter sprake gebracht, waarbij droefenis werd betoond over het feit, dat ik mij in een vreemde taal uit en dat dit een negatieve houding is jegens de Javaansche cultuur, naar welker bloei het streven van het ‘Java-instituut’ is gericht. Ik werd vergeleken met een boom op het eene erf geplant, die over de afscheiding heen zijn vruchten op het andere erf laat vallen. Ik zou deze vrienden willen verzoeken mijn geval niet als een reden tot droefenis aan te merken, doch integendeel als een reden tot verblijding. Want onze Nederlandsche vrienden, die gelóóven in de wijde mogelijkheden van het Javaansche volk, behooren aldus te redeneeren: de vorm is vreemd, de bloesems zijn gepermuteerd, de vruchten vallen in andermans schoot, maar de boom zelf is ontsproten uit eigen bodem; de grond is dus goed, die is vruchtbaar, we zullen een anderen boom trachten op te kweeken wat meer in het midden van het erf, zodat de vruchten den bewoners zelven ten goede komen. Waarmede ik maar wilde zeggen dat, al schrijft een Javaan Nederlandsche verzen, zijn dichterziel, de oerbron, in ieder geval Javaansch is en dat dus de Javaansche ziel, het Javaansche volk cultuurmogelijkheden bevat. |
|