Robert Walser
De vrouw op het balkon
Slanke, rijzige, teer bebladerde bomen leken haar met hun waaiervomen te willen kalmeren, wanneer zij, vechtend tegen kolkende opwellingen, op haar balkon zat, waar zij zichzelf bezig zag met het herstellen van kleren, waarbij zij, zoals dat heet, overpeinzingen op zich af liet komen, om die net zo vriendelijk en rustig, als zij ze welkom had geheten, in de verte te laten vertrekken.
In de omgeving stond ze bekend als de vrolijke. Naar verluidt ging zij van tijd tot tijd, als heer verkleed, op avontuur uit, waarbij zij talrijke relaties met vrouwen aangeknoopt schijnt te hebben, die in besluiteloosheid eindigden, alsof een met vlaggen en wimpels versierd schip naar het blauwe oneindige afdreef. Met vereiste zekerheid lieten zich haar als zijde glinsterende belevenissen niet vastleggen, en diegenen die zich door haar op de hoogte wilden laten stellen, zagen zich genoodzaakt zich met vermoedens tevreden te stellen.
Nu stond er iemand voor de zo gemakkelijk mogelijk zittende, die de ochtend en de middag behaaglijk op zich liet inwerken, en wilde haar, als voorheen, toestotteren dat hij zonder haar niet zou kunnen leven, dat hij van haar hield.
‘Dat interesseert mij niet,’ antwoordde zij hem, alsof hij een totaal onbekende was, met wie zij salonfähig diende te spreken.
Zij kende hem al lang. Hij had vroeger al nu en dan tot de vrolijke gezegd: ‘Ik hou van jou’, en iedere keer, wanneer hij haar zo toesprak, had zij daarmee geantwoord, waarmee ze hem ook vandaag voorzichtig afscheepte, een behandeling die hem er overigens niet van weerhield te geloven dat zij sympathie had voor zijn streven om bij haar een gevoel op te roepen. Zij waardeerde echter de niets wetende en niets van plan zijnde bladeren meer dan zijn verlangens, waarvoor ze zich nu eenmaal niet interesseerde. In haar gecompliceerde wezen woonden honderd beminnelijke mededingers naar haar hand, waarmee ik niets anders wil beklemtonen, dan dat zij geen interessanter genoegen kende, dan zich met zichzelf bezig te houden. Al haar vrolijkheid kwam uit zichzelf voort.
‘Door te reizen ontplooi ik mij, en sta ik ontwikkelder voor U dan ooit tevoren,’ gaf hij ten beste. Zij riposteerde slechts met: ‘Dat interesseert mij niet.’
‘Prachtige mensen heb ik leren kennen,’ meende hij te mogen toevoegen.
Aangezien zij in het geheel niet wenste te weten hoe deze prachtige mensen zich gedroegen, wat zij gezegd hadden, met wie zij betrekkingen onderhielden, wees zij zijn poging belangstelling bij haar te wekken af met het antwoord dat ik niet hoef te herhalen, aangezien dat reeds bekend is bij de lezer, die ik verzoek zich de vrouw op het balkon als een schoonheid voor te stellen.
Ze glimlachte, en haar glimlach kwam zo vrolijk op haar over, dat ze die kuste. De bladeren glimlachten om deze merkwaardige liefkozing. Dat moet een bladerige glimlach geweest zijn.