Louis Bertrand
De vijf vingers
De duim is een dikke Vlaamse herbergier, goed rond en snaaks van natuur, die voor zijn deur staat te roken onder het uithangbord van het dubbele gerstebier.
De wijsvinger is zijn eega, een manwijf, dor als een stokvis, die vanaf de vroege ochtend tot de late avond bezig is, haar dienstmaagd te beoorvijgen op wie ze jaloers is en de fles te strelen, waarop ze verliefd is.
De middelvinger is hun jongen, een lange sladood, als met bijlslagen in de vorm gehouwen, die soldaat zou zijn, als hij geen bierbrouwer was, en een paard zou wezen, als hij geen mens was.
De ringvinger is hun dochtertje, een luchte, verleidelijke Zerbine, die kanten verkoopt aan de dames, en aan de heren haar lachjes cadeau geeft.
En de pink is de Benjamin van de familie, een jengelig ventje, dat altijd aan de rokkebanden van zijn moeder hangt, als een klein kind aan de slagtand van een menseneetster.
De vijf vingers zijn de allerprachtigste muurbloem met vijf bladen, die ooit de perken van de edele stad Haarlem gesierd heeft.