Anne Enright
Vind er maar wat van
‘Ik zal je vertellen wat er is gebeurd, nog geen uur geleden. In die stoel daar zat een jong meisje - ik vertel je zo wie het was - na het winkelen wat te drinken. En ze stond op om te gaan. Ze was de kroeg nog niet uit of ze slaakte een kreet en haar boodschappentassen vielen op de grond en ze komt hierbinnen naar me toe en zegt “Johnny, Johnny kom snel, d'r lig iets op het strand”. Ik er dus heen en er lag inderdaad wat op het strand en het zag eruit als een ouwe hond of een schaap, net een ouwe hond of een schaap.’
‘Zo, zeg.’
‘Net een ouwe hond of een schaap.’
‘Hoeveel dagen is dat nou geleden?’
‘Hij was na een week of drie de pijp uit. Een afschuwelijke klap voor me.’
‘Na een week of drie de pijp uit.’
‘Totaal opgeblazen was-ie.’
‘Ja, vanzelf.’
‘Zo zat het. Zijn kop zat er nog wel op. Maar zonder gezicht.’
‘'t Is niet waar.’
‘Hij had zijn sokken aan. En die agent maar proberen om hem in de zak te krijgen.’
‘Dat meen je niet.’
‘Die agent maar proberen om nog ergens grip op te krijgen.’
‘Hoe zou jij het vinden; hoe zou jij het vinden als je in Londen in een café met een man stond te praten op precies dezelfde afstand als nu tussen jou en mij? Hoe zou jij het vinden, als je zei: “Nou, dan zie ik je morgen.” En hij zei: “Jim, tot dan, zet hem op.” Hoe zou jij het vinden als hij dan de deur uitliep en een vrachtwagen mepte zijn hoofd eraf?’
‘Het is wat. En hoe zou jij het vinden als je de ouwe O' Neill op het strand zag? Want ik heb je wel wat verteld, maar de volledige waarheid heb ik je niet verteld.’
‘Dat meen je niet.’
‘Ik denk er niet over.’
‘Ik zag hem nog maar een week geleden voor hij de pijp uit ging, hij liep over straat, en oei oei oei wat zag hij er slecht uit. Hij zag er erg slecht uit.’
‘Ook wat.’
‘Waar hij woonde? Hij woonde ginds op de kaap.’
‘Hij had wel een vrouw bij zich in huis, ja. Ze was niet wat je noemt van dezelfde familie, maar hij woonde toch maar mooi met haar samen. Je weet dat hij op een nacht met haar in bed lag. Dat weet je. Je weet dat hij met haar in bed lag, en ze moest niks van al dat gerampestamp hebben en je weet dat hij de keuken in is gegaan en met een mes weer naar boven en flits-flats zijn hele artillerie eraf, recht voor d'r ogen. Dat weet je.’
‘Ook wat.’
‘De hele artillerie. En dat heb ik nou gezien.’
‘'t Is wat.’
‘Wat vind je daar nou van?’
‘Ooit een man met een aalschaar door zijn nek gezien?’