Menno Lievers
Londense meisjes
In een afgebroken huis aan Caledonia Road, Londen, zit achter een afrastering een klein meisje beteuterd tussen de puinhopen. Het is een grijze dag, laat in de ochtend. Ik kruip door de afrastering en neem haar op mijn arm. Een groep jongens loopt om het huis heen, dreigend, alsof ze het meisje willen aframmelen. Ik hoor een geluid in een aanpalend vertrek, waarin een iets ouder meisje zit dat duidelijk het zusje is van de eerste. Ook haar neem ik op de arm, al is zij wat schuchterder dan haar jongere zusje. Ze hebben blauwgrijze jurkjes aan en zijn blond. Ik verlaat het huis en dwaal met de meisjes door Londen.
's Nachts lijk ik thuis te komen. Mijn huis bevindt zich op de eerste verdieping van een donker pand. De voordeur moet ik bereiken via een trap die naast het gebouw recht omhoog loopt. Mensen, die ik niet herken, maar die mij wel een gevoel van bekendheid geven, hangen uit het raam en zwaaien naar mij. Ik loop de trap op, maar voor de deur gekomen draai ik om en ga weer de straat op.
In het café op de hoek is het om vijf uur 's ochtends nog stampvol. Ik hoor vele stemmen, Nederlandse, Franse en Engelse. Twee oude, vieze Engelse hoeren komen binnen, even later gevolgd door twee Nederlandse boerenzonen met rode hoofden. Ik wil iets zeggen, dat ze niet met die vrouwen mee moeten gaan, maar ze negeren mij al nog voor ik iets gezegd heb. Ik besluit het café te verlaten via de klapdeuren aan de zijkant.
In mijn huis is het druk: vol kinderen en jonge moeders en een enkele vriend. Ik moet naar de wc, maar die staat in een witte badkamer waar het ook druk is. Men verlaat de badkamer. Een vrouw keert terug om te kijken of ik de bril wel omhoog doe en niet naast de ‘grote’ pot plas. Ik plas onder haar toezicht, maar zij keurt mijn handelingen niet goed. Mijn huisarts, een oude vriendelijke man, komt binnen en geeft haar gelijk. Ik vraag hem waar de meisjes zijn. Hij weet het, maar zegt het mij niet.