Annie Saumont
Lezend meisje bij bushalte
Ze was boven aan bladzij 136 toen de autobus naderde.
Boven aan bladzij 136 stopt de man met de Wolga 8-cylinder bij het meisje dat op de bus staat te wachten. Dat gebeurt op een plein in een Midden-Europese stad met een moeilijk uit te spreken naam. Hartje zomer.
De man met de Wolga leunde naar buiten en zei (bus nadert vanaf Boulevard Saint-Germain; meisje over boek gebogen; geeft geen stopteken; huivert; winter): Stap in, we gaan eten bij een vriend van mij, een eenarmige Hongaar, baas van een befaamd restaurant (in een straat met een gecompliceerde naam in Midden-Europa). Mijn vriend doet zelf de keuken. Hij redt zich prima met één hand. Zijn pörkölt is beroemd, net als zijn tokány. (Midden-Europese gerechten. Alles wat er in het boek gebeurt, gebeurt in Midden-Europa.)
In de buurt van Gare d'Austerlitz wordt getoeterd. Iemand moet vergeten zijn dat claxonneren in Parijs allang verboden is.
Tussen bladzij 136 en 139: geen autobus. Op bladzij 139 verschijnt er een magere, blonde detective met helblauwe ogen ten tonele. Op bladzij 140 en volgende doet de mooie detective een onderzoek: heeft zij (het meisje) een man in een Wolga gezien? Dat heeft ze. De man heeft haar uitgenodigd om mee te gaan eten. Hij, een crimineel, ontmoet harddrugdealers bij zijn vriend, een Hongaarse restauranthouder die een arm heeft verloren bij een knokpartij. Ze zal niet meer gaan.
Het meisje trekt haar warme jas dichter om zich heen. Ze houdt het open boek en een afgeknaagd potloodstompje stevig vast. Waarschijnlijk wil ze bepaalde fragmenten onderstrepen om ze op haar gemak te herlezen, of woorden noteren die ze nog niet kende (pörkölt, tokány, székelygulyas).
Daar is de man met de Wolga weer; zwaaiend met een vuurwapen springt hij uit zijn auto. Als het druk was geweest op straat zou de jonge, mooie detective dekking hebben gezocht achter een autobus. Geen autobus te zien. De man met de Wolga schiet op de privé-detective, die in elkaar zakt. Groeiende bloedvlek op zijn borst.
Het meisje schreeuwt. Slaat haastig bladzij 157 om. Ze hoopt te lezen dat de detective met de lichte ogen het overleeft voordat de volgende 63 arriveert.
Daar is hij. Een 63, richting Gare de Lyon. Opnieuw geeft het meisje geen stopteken, ze ziet alleen overal bloed. De bus rijdt door. Ze kijkt op, wil om hulp roepen. Achter de buschauffeur zit een mooie, blonde, magere jongeman met blauwe ogen. Ze heeft net genoeg tijd om hem te herkennen, durft niet achter de bus aan te hollen en te roepen. Ook naar bladzij 158 durft ze niet, uit angst er een lijk te vinden.
De man met de revolver was gevlucht. Bij de Tournellebrug klinkt ineens een politiesirene.
Het meisje leest nog een laatste keer op bladzij 146 de woorden die de mooie, blonde jongen heeft gezegd, op een stralende dag in Midden-Europa op het zonovergoten plein. In fel Midden-Europees julilicht wacht het meisje op de derde bus 63. Het is twaalf uur op de halteklok bij het hek van het park. De bomen hebben geen bladeren meer, de ijskoude wind blaast ze weg. Ze zou naar huis moeten gaan, en na het uitstappen eerst in een bar broodjes moeten kopen voor de lunch. Ze wacht, heeft geen honger. Het boek houdt ze nog steeds open. Detectives leest ze niet meer. Je hecht je aan personages. Als ze doodgaan doet dat pijn, stom maar waar. In de marges begint ze met haar potloodje aan een verhaal over een gelukkige liefde.