Robert Walser
Manuel
Manuel stond in de mensenmenigte; op het plein voor het palies werd een concert gegeven. De mensen stonden gedeeltelijk stil, gedeeltelijk gingen ze in het gedrang zo rustig mogelijk heen en weer. Iets prikkelde hem; het bescheiden in de rondte staan beviel hem, onopvallendheid kan zeer aangenaam zijn. Hij rookte met het stilste genoegen een regionale sigaar, waardoor hij zich van niemand onderscheidde. Wij weten niet zeker waarmee hij zich de hele middag heeft beziggehouden. Hier in de stille avond, onder zijnsgelijken staande, was hij in de weer met twee meisjes, zonder zich overigens uit te sloven. De ene stond toevallig dicht in zijn buurt, liet hem de zijdezachte koelte en warmte van haar lichaam gewaarworden. Hij wilde het gegevene niet, het gaf zich aan hem. Boven aan een open venster toonden zich bekende en onbekende figuren, waaronder een meisje, dat hij trouw beloofd had alsof het oprecht was, dat hij tot dusverre ook nog niet ontrouw was geweest, ook op dit wat twijfelachtige ogenblik niet, waarop de nabijheid van een ander hem niet onberoerd liet. ‘Strelen die klanken van het concert immers niet? Ben ik dan verplicht niemand anders leuk te vinden, omdat ik eentje zo leuk vond?’ Zei hij dat tot zichzelf? Het zou kunnen! Hij keek haar rustig aan, toen zij boven een paar keer te zien was, op haar gezicht de hem zo welbekende uitdrukking van bezorgdheid, lichte wrevel, ingetogen wantrouwen. ‘Zij is altijd ergens bang voor. Zij is teder. Het is ongepast in mijn nopjes te zijn, haar van beneden af toe te lachen; zij zonder enig vermoeden; ik hier in het publiek vol ondeugende zekerheid en superioriteit. Het mooie zo hoog vereerd, zo in de hoogte gestoken. De bewonderaar nabij en niet trillend?’ Manuel leek met zijn kalme gemoed op een boom volgehangen met strak in het vel zittende, rustig-zware vruchten. Hij was er klaar voor, had zelfvertrouwen, had geen haast met verklaringen, waaraan hij zich in de allereerste plaats zelf
volvrat in zijn snel tevreden hart.
Het concert was afgelopen, de mensen gingen uit elkaar. Hij geloofde dat hij zichzelf in de hand had. Voor hij zich gewonnen geeft, durft hij complimenten te maken. Hij keurt zichzelf, want hij zou niet graag weinig voorstellen.