Hugo von Hofmannsthal
Droomdood
23 november 1892, half twaalf 's nachts
Kaars uitgeblazen; kamer zinkt in nacht. Buiten blinkt wit besneeuwd dak van tuinhuisje waarop zich kozijnkruis aftekent.
Droom: Ogen opslaan; lig op hetzelfde bed. Ramen herinneren aan scheepsluiken. Buiten bomen lijken te verzinken. Kamer stijgt geruisloos langzaam op, op. Droombekwaamheid om gelijktijdig in de kamer te zijn en door de vloer heen te kijken. Beneden slapende stad. Oneindig betekenisvolle punten, geheel anders dan de werkelijkheid; buurten die ik nooit heb gezien, maar waarvan ik weet dat ze zus zijn en zo. Park op terras. (Modenapark), geen buitenwijksteeg - het huis van mijn vader; lopen naar het raam, vol verlangen: vooroverbuigen, val.