Allard Schröder
De drempel
Ze had zich verontschuldigd en was naar de wc gegaan. Daar had ze keer op keer haar gezicht gewassen. Niet omdat ze het warm had, evenmin omdat ze te veel gedronken en hoofdpijn had. Dat was het niet. Er was alleen dat gevoel dat er iets aan haar gezicht kleefde, iets dat geen naam had. Het voelde alsof haar huid verviel. Ze had in de spiegel gekeken. Haar make-up was uitgelopen; door het voortdurend wassen was een donker lijntje uit haar wimpers over haar wang gekronkeld. Aandachtig bekeek ze zichzelf. Zat het er nog? Opnieuw waste ze haar gezicht.
Toen ze terugliep naar het restaurant, was het alsof ze door modder moest waden. Voor de drempel bleef ze staan. In de hoek bij het raam zat haar gezelschap. Mannen met hun echtgenotes. In de hoek zat de man met wie ze een paar jaar geleden was getrouwd. Hij lachte, zijn mond open. Zijn grote hoofd schudde. Iedereen lachte mee. Plotseling keek hij haar aan, loerend tussen zijn gezwollen oogleden. Hij zei iets dat ze niet verstond omdat er tot haar verwarring een golf van walging door haar heen sloeg. Iedereen staarde haar aan; ze hadden allemaal zijn ogen. Zonder dat ze in staat was zich te verweren werd ze door hun blik naar binnen gezogen.
Haar man wenkte haar. Hij was degene van wie ze hield, aan wie ze met overtuiging eeuwige trouw had gezworen. De walging drukte tegen haar huig en ze vocht tegen de aanvechting terug te gaan om zich opnieuw te wassen.
Een ober kwam op haar af en vroeg of hij haar kon helpen. Ze keek hem aan. Hij was jong en had grote, vriendelijke ogen. Als ze nu haar armen om zijn hals zou leggen en hem op de mond kussen en in zijn oor fluisteren dat hij haar mee moest nemen naar de hotelkamers omdat alles ineens onverdraaglijk was geworden: haar leven, de loerende blik, de natte lippen en die lach die hij door het restaurant liet schallen.
In plaats daarvan schudde ze het hoofd - nee, hij kon niet helpen - en stapte over de drempel. Langzaam liep ze op de tafel af, elke stap een kwelling.
‘We zeiden nog tegen elkaar,’ zei een van de echtgenotes, ‘daar staat ze en ze kijkt naar hem, totaal verliefd.’
De vrouw kreeg een kleur. Haar man legde zijn hand vaderlijk op de hare en schraapte voldaan de keel. ‘Ja, dat doet ze wel vaker.’
‘Je boft maar met zo'n vrouw,’ merkte een vriend op.
‘Hoe moet ik anders kijken?’ vroeg de vrouw hulpeloos. ‘Ik kan niet anders.’
‘Het gaat wel over als jullie langer getrouwd zijn.’
Ze schudde het hoofd. ‘Het gaat nooit over.’
Terwijl het gezelschap vertederd lachte, zocht ze de blik van de ober. Hij lachte haar bemoedigend toe.