Elias Canetti
Brood kiezen
's Avonds, toen het al donker was, ging ik naar dat deel van de Djema el Fna waar de vrouwen brood verkopen. In een lange rij hurkten ze op de grond, zozeer gesluierd dat men alleen de ogen kon zien. Ieder had een korf voor zich die met een doek was bedekt en daarop lagen een paar platte, ronde broden uitgestald voor de verkoop. Ik liep heel langzaam de rij af en keek naar de vrouwen en de broden. Het waren vooral rijpe vrouwen en hun vormen hadden wat weg van de broden. De geur van brood steeg op in mijn neus en tegelijkertijd ving ik de blik op uit hun donkere ogen. Geen enkele vrouw zag mij over het hoofd. Voor elk van hen was ik een vreemdeling die brood kwam kopen, maar ik paste er wel voor op dat te doen, omdat ik de rij tot aan het einde af wilde lopen en daarvoor een excuus nodig had.
Af en toe zat er een jonge vrouw tussen. De broden hadden een te ronde uitwerking voor hen, alsof zij ze helemaal niet hadden gemaakt, en hun blikken waren anders. Geen enkele vrouw, jong of oud, had lang niets te doen. Want van tijd tot tijd pakten ze een brood op met de rechterhand, gooiden het met een licht gebaar omhoog, vingen het weer op, schommelden een beetje met hun hand alsof ze het wogen, beklopten het een paar keer zodat men het kon horen, en legden het dan na deze liefkozingen weer terug op de andere broden. Het brood zelf, zijn versheid, zijn gewicht, zijn geur, bood zich zo te koop aan. Deze broden hadden iets naakts en verlokkends. De bezige handen van de vrouwen, van wie niets behalve de ogen onbedekt was, zeiden: ‘Dat kan ik je van mij geven, neem het in je hand, het was in de mijne.’
Mannen liepen voorbij, met brutale blik, en als één van hen iets zag wat hem beviel, bleef hij staan en pakte een brood met zijn rechterhand aan. Hij gooide het met een licht gebaar omhoog, ving het weer op, schommelde een beetje met de hand alsof deze een weegschaal was, beklopte het brood een paar keer, zodat men het kon horen, en legde het, als hij het te licht vond of als het hem om een andere reden niet beviel, weer terug bij de andere. Maar af en toe hield hij het en men voelde de trots van het brood en rook hoe het een bijzondere geur verbreidde. De man graaide met zijn linkerhand onder zijn mantel en haalde een heel klein muntje tevoorschijn, nauwelijks zichtbaar naast de grote vorm van het brood, en wierp het de vrouw toe. Daarna verdween het brood onder zijn mantel - het was niet meer te zien waar het was - en de man ging.