Dino Buzzati
De bandrecorder
Hij had haar gezegd (op fluistertoon) hij had haar gesmeekt houd je mond ik bid je, de bandrecorder is aan het opnemen van de radio maak geen lawaai je weet hoeveel het voor mij betekent, King Arthur van Purcell neemt hij op, prachtig, puur. Maar zij treiterig mij-een-rotzorg trut heen en weer met barse hakken alleen maar om hem tot razernij te brengen en daarna schraapte ze haar keel en daarna hoestte ze (opzettelijk) en daarna gniffelde ze op haar eentje en stak een lucifer aan om zoveel mogelijk geluid te maken en daarna nog eens met krachtige passen hovaardig heen en weer, en Purcell Mozart Bach Palestrina de onbedorvenen en goddelijken zongen ondertussen vergeefs, zij miserabele vlo luis levenskramp, zo kon het echt niet verder.
En nu, na lange tijd, laat hij de oude geschonden band spelen, de maestro keert weder, het allerhoogste, Purcell Bach Mozart Palestrina keert weder.
Zij is er niet meer, ze is weggegaan, ze heeft hem verlaten, ze gaf er de voorkeur aan hem te verlaten, hij heeft er geen flauw idee van wat er van haar geworden is.
Moet je dat horen Purcell Bach Mozart Palestrina stupide in het kwadraat vreselijk misselijkmakend.
Dat getik heen en weer, die hakken, die lachjes (met name het tweede), dat schrapen van de keel, het hoestje. Dat ja, hemelse muziek.
Hij luistert. Onder het lamplicht, zittend, luistert hij. Versteend in de oude verzakte fauteuil luistert hij. Zonder ook maar een verkalkte pink te bewegen zit hij te luisteren: dat rumoer, dat gerucht, dat gehoest, die aanbiddelijke, sublieme geluiden. Die niet meer bestaan, nooit meer zullen bestaan.