De Revisor. Jaargang 29
(2002)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Harde porno
| |
[pagina 32]
| |
maar eens op uitsturen. Voor de shoot-out. De definitieve afrekening, de meedogenloze wraakoefening. Om voorgoed van het gesodemieter af te zijn. Zes vrouwen, van wie er op z'n minst eentje vuurgevaarlijk was. Dus om het zekere voor het onzekere te nemen moesten ze alle zes om zeep worden geholpen. Voor elke vrouw een ander type vuurwapen - om de schutter ook een beetje aan zijn trekken te laten komen. De weduwe moest overhoop geknald worden met een Lorenzoni hagelgeweer. Voor Zazinha was een Tanegashima lontslotgeweer uitermate geschikt. Martia had niets minder dan een militaire gladloop verdiend, de Miquelet - tenzij ze bereid was zijn verloofde te worden. Het lieverdje Amba Nube zou doorzeefd worden door een Colt percussierevolver. Voor Carmen was zwaarder geschut van node: de pistoolmitrailleur mp2 of het zelflaadgeweer g3-a3 met mondingsvlamdemper. En de ongrijpbare Sofia moest verschalkt worden door een kaliber.22 Long Rifle of een jachtgeweer, bijvoorbeeld een repeteerkogelbuks met richtkijker. Die oplossing zou Snozzi zeker kunnen bekoren. Temeer daar hij al die wapens meer liefhad dan elke vrouw die hij ooit had bezeten. Stuk voor stuk stonden ze in zijn wapenkast - hoe vaak niet had hij ze Pert laten zien, liefkozend hun namen genoemd, hun loop en hun kolf gestreeld, hen geëpauleerd richtend op een punt tussen Perts wenkbrauwen. ‘Take a seat, dreamer!’ De zalvende woorden van een biechtvader. Nog steeds stond Pert besluiteloos in het stof, boven hem de aanmatigend blauwe hemel, rond zijn benen een snuffelende, kwispelende hond. De staart die nu en dan vermanend tegen zijn broek sloeg, ‘kom mee, kom mee,’ zei. Steeds meer schaduw werd hij. De schaduw van Snozzi. Die in de zon verbleekte, verbrokkelde. En toch. Onstuimigheid was nu meer dan ooit geboden want de tijd, ja de tijd, die drong, drong zich op. De taxi's, ze stonden klaar, ronkend en rochelend, bereid om voor hem hun laatste adem uit te blazen. Het enige dat hij moest doen was instappen in zo'n afgekeurde auto uit Japan of de Verenigde Staten. En een bestemming noemen. Weten waarheen. Maar dat was het nou juist. Hij was zijn richtinggevoel kwijt. Hij kon naar Martia gaan om zich opnieuw het bos in te laten sturen. Hij kon zich naar de villa op de heuvel begeven om zijn hand in Rosa's lichaam te laten verdwijnen zonder een nieuw aanknopingspunt te vinden. Hij kon diezelfde hand daarna door Carmen laten lezen om te vernemen dat zijn levenslijn rond zijn veertigste jaar doodliep. Hij kon een zoet broodje kopen bij Amba of Zazinha in haar kont neuken. Maar hij kon net zo goed tien flessen ijskoud bier naar binnen gulpen en naar het gebral van een cynische oud-strijder luisteren. Het maakte allemaal geen donder uit. Geen kant meer op kunnen. Prima. Wat een opluchting. Vrijer kon je niet zijn. Het stoeltje waarop hij zich liet neerploffen was kokend heet. Monter bestelde hij twee Polar. Zijn tijd zou nog komen, dat moest hij hopen, moest hij geloven, anders was hij verloren. Zich niets aantrekken van Snozzi's waarschuwing dat tijd niet komt, dat tijd alleen maar gaat, vergaat. Niet zo zielig doen. Tien uur later (omdat tijd vergaat) had hij zijn roes uitgeslapen. De hele namiddag was zijn hoofd een geschutskoepel geweest waarin de meest curieuze opdrachten werden doorgeseind aan kamikazepiloot Pert. Liggen tollen had hij op zijn bed. Door toedoen van een onbestemd aantal glazen goudgeel vocht. Nu, na een ijskoude douche, wist hij weer wat zijn werkelijke opdracht was. En die kwam hem minstens zo vreemd voor als alle dreigende boodschappen die hij de afgelopen uren had ontvangen. Vandaag kon hij echter niks nuttigs meer uitrichten - het was immers al donker. Het onderzoek voor onbepaalde tijd opschorten, heette zoiets in recherchekringen. Een eufemisme voor ‘met de handen in het haar zitten’. Toch voelde hij zich vastbesloten toen hij het | |
[pagina 33]
| |
hotel verliet en de druilregen instapte. Hij wist ditmaal waar hij heen wilde. Naar Briliadouro. Naar de bioscoop. Om de benen te strekken en even weg te zijn van deze wereld, deze wereld waarin hij nauwelijks nog iets kon thuisbrengen. De taxi zette hem af bij een mislukt majestueus gebouw. Vroeger wellicht een luisterrijke opera geweest waar Fitzcarraldo met zijn varkentje op de eerste rij had gezeten. Letters van verwrongen, verroest staal waar ooit neonbuizen hadden gezeten gaven met tegenzin aan hoe het gebouw heette: cineteatro orfeu. De klassieke pijlers waren beplakt met de maniëristische torso van Sylvester Stallone. Rambo III. Een leerzame film voor mannen in de penopauze, bedacht Pert. Hoe baan ik mijzelf een weg door een vijandige wereld? Schietend dus. In de ruime portiek hingen nog meer posters. Een film met Rutger Hauer getiteld Cacada criminosa. De Hollandse steracteur als misdadige mestkever. Maar nee, hij had het verkeerd gelezen. ‘Caçada’ stond er, jacht, niet ‘cacada’, kakkerij. Je haalde per ongeluk één lullig lusje weg en je had een volslagen andere betekenis, die hele stoerdoenerij donderde in elkaar en werd een parodie op zichzelf. Dat was ongeveer hetzelfde als dat je ‘dodelijke schijtpartij’ las in plaats van ‘dodelijke schietpartij’. Eén klein moment van onoplettendheid en je stapte de verkeerde film binnen. Eén minuscuul stofje in je oog en de hele portee van de zaak ontging je. Maar op deze regenachtige woensdagavond van de maand maart in het jaar 2000 was noch de met patroongordels omgorde Stallone noch de Hollandse godenzoon te bewonderen op het witte doek. Want woensdagavond bleek de traditionele porno-avond te zijn in Briliadouro. Aldus vernam Petr Pert van de dame achter de kassa. Opnieuw aarzelde hij, zoals hij vanochtend had geaarzeld toen Old Shatterhand hem uitnodigde voor een offer aan Bacchus. Kennelijk hadden de goden bepaald dat deze dag in liederlijkheid moest worden doorgebracht. Je verzetten had geen zin. Vooruit dan maar - op naar het volgende Dionysische spektakel. Voor één real, een halve dollar, kreeg je kilo's kanonnenvlees aangeboden: schaamlippen, vulva's, melkklieren, zwellichamen, balzakken en wat al niet. Toen Pert de klapdeuren openduwde wachtte hem een verrassing. Daar stond zomaar, alsof hij het opnieuw verkeerd zag, de angelieke Amba, het meisje van de broodjeszaak aan de overkant van de rivier. Ze glimlachte hem toe en nam zijn kaartje. Amba Nube als ouvreuse. Godverdomme, uitgerekend op de porno-avond moest hij haar tegen het lijf lopen! ‘Amba... ik wist niet... jij komt toch uit Gran Bemeo. Heb je een nieuwe baan gevonden?’ zei Pert en hij voelde dat hij bloosde. ‘Nee hoor. Overdag werk ik in de panadería en een paar avonden in de week verdien ik hier wat bij. Het is makkelijk werk en je ziet nog eens wat.’ Ja, zeg dat wel, je ziet nog eens wat. Respectabele rechercheurs uit het beschaafde Europa die zich stiekem komen aftrekken in een Braziliaanse pornobios. Goddorie. In plaats van Amba's verborgen leven te ontsluieren onthulde hij het zijne aan haar. Wat een afgang. Met een rood hoofd liep hij achter haar aan. Amba Nube schuifelde op roze pantoffels over het linoleum. Het zaklampje, dat zij ter hoogte van haar heupen hield, bezat geen enkele functie in het felverlichte theater. Als een verdwaalde glimworm zat het aan de satijnen jurk vastgekleefd. Nog zinlozer was het dat hij een vaste plaats kreeg aangewezen terwijl de zaal vrijwel leeg was. Plotseling keerde het glanzende achterwerk en de glimworm werd losgeschud, bleef boven een zetel hangen. Toen hij de zitting van het opgeklapte stoeltje naar beneden trok hoorde hij een scheurend geluid dat duidde op een losgerukte korst. Kijk eens aan, dat moest hem weer overkomen. Amba Nube stond nog steeds naast hem, de zaklamp strak gericht op de stoel waar hij niet op wilde gaan zitten. Blozend besloot hij de stoel ernaast te proberen. Veel plezier. Dat had Amba Nube nog gezegd. | |
[pagina 34]
| |
Godallemachtig. En allicht meende ze het ook nog want zij wist niet wat ironie was. Daarvoor was ze te oprecht. Of te onnozel. Veel plezier met al die opengesperde kutten en die steenharde pikken, met al die spetterende fellatio's en die daverende ejaculaties. Dat dacht hij, Petr Pert, toevallige bezoeker van een pornotheater, waar hij meer uit lamlendigheid dan uit de behoefte zich te ontladen terecht was gekomen. Omzichtig keek hij rond. Een enorme zaal. Kaal, een lambrisering van donker hout, een plafond van piepschuim. Een handjevol toeschouwers die ver van elkaar af zaten, gelaten wachtend, rook naar het plafond blazend. Een dreigende stilte. Van tijd tot tijd het weinig montere geslof van Amba's pantoffels. Van het podium hing een elektriciteitsdraad naar beneden, uitmondend in een stekkerdoos die vlakbij de eerste rij lag. De vloer in zijn directe omgeving bestond uit plakkerige eilandjes bezaaid met propjes popcorn. Als stukgetrapte slakkenhuisjes lagen ze tussen de stoelen. Er werd gefloten, in de handen geklapt. Minstens twintig minuten zat hij hier nu al en nog altijd werden ze onbarmhartig beschenen door tientallen gloeilampen alsof ze verstekelingen waren die door de schijnwerpers van de havenpolitie gevangen werden gehouden. Na een tijdje kwam er een jongen aangelopen met een aantal verlengsnoeren. Hij legde het kluwen draden bij de stekkerdoos in de buurt van de eerste rij. Vervolgens verdween hij achter het toneelgordijn en kwam even later tevoorschijn met een beamer die hij op een verhoging plaatste bij de stekkerdoos. Kalm begon hij de snoeren te ontwarren. Vele minuten verstreken voordat het eerste snoer kon worden aangesloten op de stekkerdoos. De jongen duwde op een knop van de beamer maar er gebeurde niets. Hij tilde de stekkerdoos op en begon ermee te schudden. Niets gebeurde. De jongen ging weg en kwam terug met een schroevendraaier. De stekkerdoos werd opengemaakt en weer dichtgeschroefd. Het zaallicht ging uit, het gordijn open, maar de beamer weigerde dienst. Het zaallicht ging aan en de jongen begon opnieuw aan de stekkerdoos te prutsen. Het gevaar dreigde nu echt dat de hunkerende mannen onbevredigd naar huis moesten. Een paar toeschouwers waren in slaap gevallen. Pert betreurde het dat hij zijn sigaartjes niet had meegenomen. Uiteindelijk trok de jongen met een ruw gebaar de draden uit twee stekkers en vlocht ze in elkaar. Hij klauterde het podium op en verdween achter het filmdoek. Het licht ging uit. Op een blauw vlak verschenen groene letters: NO SIGNAL. Ineens beelden van een man die een monumentale pik uit zijn broek haalde. Geen geluid. Opnieuw ging het licht aan. De jongen rende op en neer. Het zaallicht doofde. Er was beeld. Er was geluid. Minstens drie kwartier waren voorbijgegaan sinds Amba Nube hem naar zijn stoel had gebracht. En nu, na amper vijf minuten, begon hij zich al stierlijk te vervelen. Eigenlijk bestond er niets saaiers en onsmakelijkers dan een neukpartij - dat wil zeggen als je veroordeeld was ernaar te kijken en een schier onuitputtelijke reeks close-ups van genitaliën op je netvlies werd gebrand. Het liefst had hij meteen de zaal verlaten maar de wetenschap dat Amba Nube bij de uitgang stond weerhield hem ervan. Als hij nu al ervandoor ging zou ze misschien wel denken dat hij bij het zien van de eerste beelden ogenblikkelijk was klaargekomen. In ieder geval zou ze het vreemd vinden. Dus was het raadzamer deze meelijwekkende en tegelijkertijd weerzinwekkende vertoning tot het bittere einde bij te wonen. Hij hoorde stoelen kraken. Mijn god, waarschijnlijk zaten alle bioscoopbezoekers aan hun tevoorschijn gehaalde lul te sjorren. Wat deed hij hier, waarom was hij hier naar binnengegaan? De laatste tijd klooide hij maar wat aan, deed alles zonder enig overleg. Geen wonder dat het onderzoek amper nog een nieuw gezichtspunt opleverde. Pert sloot zijn ogen. Zuchtend opende hij ze weer. Zag schokkerige opnames van een kerel die al | |
[pagina 35]
| |
een uur lang zonder klaar te komen twee vrouwen koeioneerde en zich liet afzuigen of telkens een van de vrouwen van achteren binnenging. Als ze maar op de knieën voor hem gingen. Bespottelijk en hoogst irritant was het. Pert schudde het hoofd. Eigenlijk hadden mannen helemaal niets in te brengen, behalve dan een opgerichte pik bij de geslachtsdaad. Maar zodra die tot ontploffing komt en verslapt, is het spel uit. Alleen in een film kon je dat amechtige machtsvertoon zo oneindig oprekken. In werkelijkheid was het al na een paar minuten gedaan met de mannelijke heerschappij en kregen de vrouwen het weer voor het zeggen. Misschien was Snozzi daar ook achter gekomen toen hij destijds halsoverkop was teruggegaan naar Europa. Maar omdat hij zich niet bij deze onverzoenlijke waarheid wilde neerleggen stuurde hij zijn beste man tien jaar later naar de plek waar hij zelf had gefaald. Opdat die tegen beter weten in de vrouwen een loer moest draaien, moest bewijzen dat een man een vrouw te slim af kon zijn. Wellicht was dat de beweegreden van zijn verblijf hier, de miserabele beweegreden. Het gekerm en gekreun hield op. Het zaallicht sprong aan. Duizelig kwam Pert overeind. Er zat niemand meer. Zonder dat hij het had gemerkt waren de bezoekers kennelijk nog tijdens de film een voor een weggeslopen. Hij, die al na vijf minuten had willen deserteren, maar dit uit lafheid had verzuimd, was de enige die zich anderhalf uur lang deze oeverloze smeerlapperij had laten welgevallen. En daardoor was hij alsnog de risee van de voorstelling geworden. Al die andere kerels hadden een sigaretje gerookt, hun piemel een handje geholpen, een beetje zitten uitpuffen en vervolgens hun hielen gelicht. Alleen die gringo kon er maar geen genoeg van krijgen of kon juist helemaal niet klaarkomen, had het anderhalf uur lang geprobeerd zonder enig resultaat. Op andere gedachten zou het bioscooppersoneel eigenlijk niet kunnen komen. Als een lopend vuurtje zou het rondgaan, heel Briliadouro zou het te weten komen en weldra bereikte het nieuws ook Gran Bemeo: die rare gringo is een onverzadigbare smeerkees; die rechercheur uit Europa is hartstikke impotent. Ook Amba Nube was nergens meer te bekennen. Allicht verschool ze zich uit plaatsvervangende schaamte. Zij zou hem nooit meer onder ogen durven komen, die zielenpoot. Pert haastte zich naar buiten. Het regende nog steeds. Weifelend bleef hij in de portiek staan. Hij draaide zijn hoofd opzij. Spottend keek Rutger Hauer hem aan. Onderaan op de poster stond een slagzin die hij voordien niet had opgemerkt: Aqui a morte não é virtual... é real! Hier is de dood niet virtueel maar reëel. Hij hield een taxi aan. Modderwater spatte op zijn broek. Wat had hij nog te verliezen? Louter zijn ijdele hoop dat nog niet alles verloren was, dat er nog iets viel te winnen. Zoals je op de kermis iets kunt winnen door aan het juiste touwtje te trekken. Alleen dat was er wellicht nog, dacht hij en trok het portier dicht. | |
[pagina 36]
| |
Spoorzoeker op het Lichtend Pad
| |
[pagina 37]
| |
raster van kwikzilveren druppeltjes bedekte zijn zwarte gezicht. Hij had de ogen van iemand die gewend is in de verte te turen. ‘Es todo muy trágico,’ meesmuilde Pert. ‘Maar hoe zit het dan met die vlinders waarvan je weet dat ze bestaan, maar die je nooit te zien krijgt?’ ‘Ah... dat is het opperste geluk, liefde die nooit overgaat, die alle kanten op kan.’ Misschien heeft hij wel gelijk, dacht Pert. Misschien moet ik dadelijk helemaal niet in die trein stappen. Gewoon teruggaan naar Gran Bemeo. De baas voorhouden dat zij het is geweest, Sofia Lispector, de vrouw van de boemerang, terwijl je haar in feite nooit hebt gezien, behalve dan in je fantasie. Het laatste, onvindbare exemplaar van een zeldzame variëteit. De stationschef stond op. Met een sierlijke zwaai gooide hij de pet in het klaprozenveld. ‘Gaat u naar Santa Quimera?’ vroeg hij. ‘Ik ben er niet meer zo zeker van. Ik zoek iemand die misschien in Santa Quimera woont, maar misschien ook niet. Ik vraag me af of het de moeite van het reizen waard is.’ ‘Reizen is altijd de moeite waard. Ook al bereik je je doel niet. Gaat u er maar heen, het regenwoud onderweg is prachtig. Over twee jaar staat het er allicht niet meer, maar dan kunnen ze het u niet meer afnemen.’ Voor de tweede keer die dag knikte Pert. Welk een wijs man. Mogelijk had deze amateurfilosoof ook de tekst van de Alziende Aap geschreven. ‘Vindt u dat er verschil bestaat tussen het heden en de toekomst?’ vroeg Pert aan de stationschef, die op het punt stond het seinhuis binnen te gaan. Allerminst verwonderd keek hij Pert aan. ‘Nee. Er is geen verschil. Beide heb je niet in de hand. Alle twee laten ze zich niet vangen,’ betoogde hij glimlachend en verdween naar binnen. Vandaar dus. Vandaar dat er op beide papiertjes precies hetzelfde had gestaan. Pert strekte zijn benen en er vormde zich een sleuf in zijn romp waar al het zweet naartoe stroomde. Here lies One Whose Name was written in Water, prevelde hij. Zijn ogen vielen dicht. Was hij er nog? Als hij nu zijn mond opende, zou er een vlieg op zijn tong neerstrijken die onder het verhemelte gegons ten gehore zou brengen, een rouwzang voor Petr Pert die hier voor leplazarus lag op een leeg perron ergens aan de rand van de wereld. Voor leplazarus, maar in gespannen verwachting van een verkoelende regenbui, van een trein die wellicht niet kwam, nooit kwam. Alsof hij geslapen had. Zo onverhoeds was daar het geluid van een kwelende stoomfluit. Een rookzuil die optorende in de blauwe hemel. Een beverige potloodlijn die naar hem toe werd getrokken. Langzaam ging hij overeind zitten. De locomotief in aantocht: zwartglanzend, met bliksemende koplampen, omwalmd door rookwolken, met piepende scharnieren en krampachtig krijsende remmen. De wijzers van de hangklok trilden als de bladen van een schaar die de tijd aan stukjes knipt, het was zover, komt tijd komt raad, Snozzi had het hem altijd al gezegd, weldra zal elke afstand opgeheven zijn, zal ik doel getroffen hebben, ben ik er, waar ik zijn moet, waar... Koektrommels die werden geopend en waaruit de geur van beschimmeld snoepgoed kwam. Twee mannen en een vrouw stapten uit. Ze zagen er geradbraakt uit. De beurse gezichten liepen niet meer synchroon met hun eigenaar, ten grave gedragen als ze waren door het stof, de hitte, het zweet. Toen deze spoken het perron hadden verlaten stond Pert op. Inmiddels was hij lang niet meer de enige die naar Santa Quimera ging. Schriele mestiezen en robuuste houtkappers sleepten zakken en hutkoffers aan, die naar het dak van de trein werden overgeheveld. Zelfs een schaap werd omhooggetild en vastgebonden aan het imperiaal. Het dier keek in het rond met een blik die Pert herkende en die zei: ‘Wat doe ik hier?’ De Maria Fumaça leek over meer trekkracht te beschikken dan de Colonel Church. Het ging sneller en met minder haperingen. Maagdenpalmbossen | |
[pagina 38]
| |
schoten voorbij. Mangobomen, de reusachtige kapokbomen, klimplanten, pruikenbomen, passiebloemen. Alles door en naast elkaar, onmetelijke ondoordringbaarheid. Af en toe een overwoekerd baanwachtershuisje, als een verlaten pergola. Pert kon niet geloven dat over een paar jaar hier alleen nog maar verkoolde stompjes zouden staan, zoals de stationschef had voorspeld. Veel gelegenheid om zich te vergapen aan het landschap kreeg Pert echter niet. Hij moest voortdurend zijn spullen in het oog houden. De trein zat vol schreeuwende dronken mannen, die leemkleurige gezichten hadden met lodderige ogen en afgebrokkelde tanden. Af en toe richtten ze hun bloeddoorlopen blik brutaal op Pert. Het waren Boliviaanse mijnwerkers die op weg waren naar Santa Quimera omdat ze hadden gehoord dat daar pasgeleden een zilvermijn was ontdekt. Dat vernam Pert van een ingenieur uit Puerto Maldonado, die hem ook fluisterend te kennen gaf dat de mannen coca hadden gekauwd en de grenzen van het toelaatbare al ruimschoots waren gepasseerd. Diefstal was in die omstandigheden niet ondenkbaar. Pert deed of hij de man niet verstaan had en ritste zijn rugzakje open, haalde er het dikke boek van Snozzi uit. Nooit laten merken dat je bang bent. Niet je best doen te verbergen dat je een gringo bent, dat hebben ze al van honderd meter afstand gezien. En dus deed hij het stoerste wat hier mogelijk was: een boek lezen. Dat had hij nog nooit iemand zien doen sinds hij zich in Zuid-Amerika bevond. Met uitzondering dan van Old Shatterhand. Maar die was evenmin van hier en bovendien iemand die overal lak aan leek te hebben. Toen Pert het boek opensloeg bemerkte hij dat de pagina's die hij die vreselijke nacht in Puerto Regreso als wc-papier had gebruikt, gescheurd waren uit het hoofdstuk ‘Delirium tremens en delirium traumaticum’. Aandachtig (en tegelijkertijd op zijn hoede voor een mogelijke dief) las hij de bladzijde die voorafging aan de ontbrekende pagina's: ‘Dupuytren heeft in zijne voordrachten in het hotel Dieu gesproken van het delirium nervosum, waarvan nog bijna nooit melding gemaakt was; door droefheid, vrees of vreugde verloor de lijder onder abnormale gewaarwordingen zijn verstand, als hij dit het meeste noodig had. De oorzaken zijn onbekend en het verloop en de verschijnselen ongelijk. Gevallen van dien aard waren meermalen beschreven, maar nooit was men tot den grond der kwaal doorgedrongen. Iedereen heeft eene zekere hoeveelheid zedelijke kracht, die door verdriet uitgeput raakt, evenals de physische door bloedverlies. De physische kracht mag niet grooter zijn dan de weerstand, anders wordt het evenwicht verbroken; eveneens is het met de zedelijke kracht. Als de bedrogen verbeeldingskracht geen evenwicht vindt in de physische energie, dan stort deze overvloed van werkdadigheid zich op de hersenen uit en zoo ontstaat het del. nervosum.’ Pert keek op van zijn lectuur. De ingenieur staarde hem aan alsof zijn medepassagier zich zojuist had opgehangen. Het tegendeel was waar. Pert voelde zich levender dan ooit, hij was een en al vreugde over de inval die hij zojuist had gekregen. Dit boek las als een versluierde biografie van Snozzi en dan vooral van de Snozzi die tien jaar geleden een tijdje in Zuid-Amerika van alles had uitgespookt! De omschrijving van dat delirium nervosum refereerde bijvoorbeeld aan de labiele toestand waarin Snozzi volgens Carmen Farolito op een gegeven moment verkeerde, aan de angstdromen die hij toen had, de duivels die hij in zich voelde ontkiemen. Ook de eerder geopperde en weer verworpen druipertheorie herkreeg zijn geldigheid wanneer je hem in dit licht bezag. Er stond immers ook een hoofdstuk over venerische zweren in. Nu werd ook duidelijk waarom Snozzi hem dit belachelijk zware boekwerk had meegegeven. Natuurlijk niet voor het geval hij iets zou oplopen of zich zou gaan vervelen in de tropen, zoals Snozzi grijnzend had beweerd. Nee, dat had hij opzettelijk gezegd om zijn gewaardeerde werknemer op de | |
[pagina 39]
| |
proef te stellen, om te kijken of hij wel zo kien was te begrijpen dat het boek eigenlijk een handleiding was bij zijn onderzoek. De bijbel van Snozzi! Je moest alleen begrijpen hoe je al die teksten over ziektebeelden en geneeswijzen behoorde te lezen. En ergens, ja ergens in het naslagwerk moest ook het raadsel van de boemerang worden verklaard. Stel je voor, misschien waren dat net de pagina's geweest waarmee hij zijn gat had afgeveegd en die hij vervolgens had weggesmeten! De blik van de ingenieur drukte nu oprechte bezorgdheid uit. Ook de mijnwerkers keken hem opeens verontrust aan, het gebrul en gezang was verstomd. Sprak er dan zoveel krankzinnige overtuigingskracht uit zijn ogen, zweefde er een aureool boven zijn hoofd? Was de kolder dan eindelijk in zijn kop geslagen? Misschien had hij wel een zonnesteek opgelopen toen hij in slaap was gevallen op het perron van Puerto Regreso. Maar nee, hij had het bij het verkeerde eind. Er was iets heel anders aan de hand, merkte hij nu. De trein minderde vaart, de remmen jankten, de aarde dreunde. Van buiten kwamen kreten, steeds helderder. Twee, drie kolibries propellerden langs het raampje, als een kleurig alarmsignaal... tot de stoomwolken van de Maria Fumaça hen verjoegen. De ingenieur was opgestaan. Hij omklemde zijn reistas en ineens - de trein stond pardoes stil - was het lederen omhulsel verdwenen, als in een goocheltruc, en een machinepistool was ervoor in de plaats gekomen. De ingenieur - de ingenieur! - draaide zich om, naar de Boliviaanse mijnwerkers, die een kruisteken maakten, en op hetzelfde moment - hij wist niet waarom - griste Pert de boemerang uit het open rugzakje en wierp hem uit het treinraampje. De ingenieur keek over zijn schouder, zijn gezicht was geel en gevaarlijk, en hij brulde: ‘Handen hoog, gringo!’ Maar hij had het niet gezien, Pert wist het, hij had alleen iets achter zich horen bewegen. ‘Iedereen opstaan, handen in de nek, en de trein uit! Dit is een overval van de Sendero Luminoso!’ De ingenieur gebruikte de loop van zijn machinepistool als aanwijsstok. Wankelend en kuchend kwamen de dronken Bolivianen overeind. De Senderista deed een paar stappen achteruit en porde het pistool in Perts zij. ‘Oprotten hier!’ brieste hij. Een ogenblik lang keek Pert hem aan. Zijn zwetende huid leek een brok ruwe suiker die langzaam oplost in citroenthee. Hij was bang, die vent, en dus onberekenbaar. Toch pakte Pert kalm het boek van Snozzi en liep toen pas achter de andere passagiers aan. Buiten werden ze opgewacht door nog meer terroristen. Ze hadden rode zakdoeken voor hun gezicht gebonden, stenguns en geweren in hun hand, patronengordels rond hun romp. De ingenieur liep op een van hen toe, fluisterde iets. Hoog, helder gelach klonk op vanachter de rode zakdoek van de aangesprokene. Een vrouw. Pert zag nu ook de haarknot boven de knoop van de zakdoek. ‘In naam van de gewapende strijd tegen het imperialisme en de burgerlijke onderdrukking moet ik jullie allemaal verzoeken je uit te kleden en daarna op de grond te gaan liggen. Als jullie doen wat we zeggen, zal jullie niks gebeuren. Het spijt me voor jullie, maar de Sendero Luminoso heeft materieel nodig om de strijd te kunnen voortzetten. Alles wat jullie hebben kunnen we gebruiken. Niet alleen jullie geld, ook jullie kapmessen, jullie kippen, de cocabladeren die jullie hebben geplukt, ja zelfs dat schaap daarboven. In fouilleren hebben we geen zin. Alles dus uittrekken, op jullie onderbroek na! Vrouwen mogen hun beha's ook aanhouden.’ Met een vastberaden en tegelijk verrassend warme stem had de vrouw gesproken. Roerloos staarde Pert haar aan, probeerde haar ogen te onderscheiden boven de rode zakdoek. ‘Come on, gringo, you too! Get undressed and lie down!’ Juffrouw Lispector had gesproken, geen twijfel mogelijk. Zij moest het zijn, de vrouw naar wie hij op weg was, de vrouw die hij het hof had gemaakt met zijn brieven, de vrouw die de ontbre- | |
[pagina 40]
| |
kende schakel was in het geheim van de boemerang, de vrouw die Snozzi definitief kon ontmaskeren. Langzaam knoopte Pert zijn hemd open terwijl hij zijn blik nog steeds op haar gevestigd hield. Natuurlijk, nadat hij zijn ziel in de afgelopen weken had blootgelegd voor haar, was het niet meer dan logisch dat hij zich nu ook echt uitkleedde. Maar in plaats van op hem af te lopen wendde ze zich van hem af. En ook dat was begrijpelijk. Want nooit had ze ook maar één letter van hem gelezen. Nog voordat zijn eerste brief Puerto Regreso had bereikt, was ze vertrokken naar Santa Quimera om van daaruit nieuwe revolutionaire acties voor te bereiden. Ze kende hem helemaal niet, voor haar was hij domweg een van die talloze slippendragers van het westerse kapitalisme, een symbool, geen mens die hunkerde, die blind in het rond graaide. Zo was het, en daarom huilde hij terwijl hij de veters van zijn schoenen lostrok. Hij huilde omdat de vrouw die hem kon redden op nog geen tien meter van hem vandaan stond met een machinepistool dat hem zou neermaaien als hij het waagde dichterbij te komen. En daarna huilde hij omdat men zou denken dat hij om andere redenen huilde, dat hij uit angst huilde, en niet uit verlangen. Hij huilde omdat niemand ooit wist waarom je huilde, waarom je de dingen deed die je deed. Hij huilde omdat hoe dichterbij je kwam, des te groter de afstand werd. Hij huilde om de ingenieur die geen ingenieur was, hij huilde om het schaap dat niet in een wei graasde maar op het dak van een trein stond. Toen alle passagiers in hun ondergoed in het vochtige gras lagen raapten drie Senderistas de kleren bij elkaar en smeten ze door de open treinraampjes in de wagons. Zelfs mijn contactlensbewaarvloeistof nemen ze mee, besefte Pert ineens. ‘Mede namens el Presidente worden jullie hartelijk bedankt voor jullie bijdrage aan de maoïstische zaak. Wie wil, kan zich bij ons aansluiten... Niemand? Goed dan. Doe de groeten aan Fujimori!’ Zwaaiend met het vuurwapen liep de vrouw achteruit, richting de locomotief. Een ogenblik lang had Pert overwogen op te staan. Misschien moest hij zich aansluiten bij die revolutionaire struikrovers. Alleen al om te zien welk gezicht zich achter die rode zakdoek verschool, hoe kameraad Lispector eruitzag, hoe haar lippen zich plooiden als ze lachte. Maar haast op hetzelfde moment begreep hij dat ook dit besluit geen enkele kans van slagen had. Stel je voor, een gringo die zich vrijwillig aanmeldde om de wapenen op te nemen tegen zijn eigen beschaving. Zo iemand zou ogenblikkelijk worden aangezien voor een spion - hooguit drie stappen zou hij kunnen doen in de richting van Sofia en hij zou onbarmhartig worden neergeknald. Nog voordat de trein weer vertrok hadden de muggen al de trillende zwetende lijven in het gras ontdekt. Pert voelde vier steken tegelijk in zijn rug en maakte een meppende beweging met het boek, liet het op het gloeiende vlees liggen. Toen klonk geknetter van kogels, de jubelende stoomfluit, geratel, daar gingen ze, op de treeplanken stonden ze, met hun losgetrokken zakdoeken wuifden ze hun slachtoffers na, waar was Sofia, waar was zij? Pert rolde zich op zijn zij. Op de laatste wagon stond het schaap. Meewarig keek het de achterblijvers na. |
|