De Revisor. Jaargang 27
(2000)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Martin de Haan
| |
[Origineel] | |
[pagina 31]
| |
Il y eut un soir un de ces brouillardsGa naar margenoot+ épais, immobiles et comme chauds, semblable à celui qui s'était levé la nuit de mon arrivée. J'étais à mes charcutailles quand Jean le Pêcheur entra avec deux acolytes; les cirés étaient mats comme si en avait soufflé dessus. Les sacs-médecine sur les ventres étaient bourrés à craquer. Radieux dès la porte, Jean rigolait en douce, il mesurait ses effets et affectait un peu de lenteur sous laquelle sa hâte dansait: les buveurs ne disaient plus mot, eux aussi rigolaient, pétillaient d'impatience en reposant lentement leur verre, il jouaient ce jeu où Jean les tenait. Au comptoir il défit posément les bretelles du sac-médecine et à pleine main, du geste sür mais un peu provocant de ceux qui transgressent quelque loi et dans ce viol s'exaltent, il en sortit deux on trois carpes qu'il leva bien, comme un Arawak, comme un Mohican brandissant par les ouïes le grand Esturgeon qu'on ne voit que dans les rêves. Ce n'était pas la plus commune, mais la carpe-cuir qui n'a pas d'écailles, lisse comme l'eau, moirée et toute nue. Elle brillait et changeait dans la petite lumière, contre le rouge antique. Les poissons l'un après l'autre s'affalèrent avec un bruit mat sur le comptoir. Les acolytes en avaient aussi, qu'ils dévoilèrent avec plus de modestie, soucieux seulement de montrer qu'ils étaient dignes de la compétence du champion, comme il convient à des vassaux. Jean avait encore dans l'oeil une flamme maligne, les dents éclataient, ça n'était pas fini; il demanda du bout des lèvres qu'on devinât où il | |
[Nederlandse vertaling]Op een avond hing er net zo'n dichte, onbeweeglijke en haast warme mist als op de avond van mijn aankomst. Ik zat net aan mijn charcuterie toen Jean de Visser binnenkwam met twee kornuiten; hun oliepakken waren dof alsof iemand ertegenaan had staan blazen. De magische buidels op hun buik zaten barstensvol. Al in de deuropening straalde Jean, hij grinnikte in zichzelf, hield zijn mimiek theatraal in bedwang en wendde iets van traagheid voor, maar daaronder danste zijn haast. De drinkers zeiden geen woord meer, ook zij grinnikten, ze bruisten van ongeduld terwijl ze traag hun glas neerzetten; ze speelden het spelletje mee. Aan de tapkast maakte Jean langzaam de banden van de magische buidel los, en met het zelfverzekerde maar enigszins provocerende gebaar van iemand die een gebod overtreedt en door die schending in een roes raakt, haalde hij er met zijn volle hand een paar karpers uit en hield ze goed zichtbaar omhoog, als een Arawak of een Mohegan die triomfantelijk de grote Steur, die alleen in dromen verschijnt, aan zijn kieuwen heen en weer zwaait. Het was niet de gewone soort, ook niet de spiegelkarper met zijn grote, onregelmatig verspreide schubben, maar de lederkarper, die geen schubben heeft en glad is als de stroom, gewaterd en helemaal naakt. De vissen glansden en flikkerden in het zwakke licht, tegen het antieke rood. Een voor een vielen ze met een dof geluid op de tapkast. De kornuiten hadden er ook maar haalden ze minder ostentatief te voorschijn, enkel en alleen om te laten zien dat ze het gezag van de kampioen waardig waren, zoals het vazallen betaamt. In Jean's ogen brandde nog | |
[pagina 32]
| |
zoals alleen brunettes met een witte huid die hebben. Natuurlijk wordt de verteller verliefd op haar, of wat heet: de witte verschijning maakt meteen de afgrijselijkste gedachten in hem wakker - ‘in mijn bloed’, staat er zelfs - en de rest van de novelle is in feite niets anders dan het relaas van het obsessieve gedrag waartoe zijn geheime verlangens hem drijven. Die verlangens hebben onmiskenbaar sadistische trekjes: zoals de oermensen de witte wanden van de grotten in de buurt van rode tekens voorzagen, wil hij haar witte huid van rode wonden voorzien. En hij is blijkbaar niet de enige, want Yvonne blijkt een geliefde te hebben, een zekere Jeanjean (zoiets als Janneman), bij wie ze af en toe flink toegetakeld vandaan komt - onder het toeziend oog van de verteller-onderwijzer, die uit pure wraakzucht, omdat hij haar niet kan krijgen, op school haar zoontje Bernard terroriseert. Zo is de novelle opgebouwd rond twee polen: wit en rood, huid en wond, vrouw en man, water en vuur, passief en actief, maso en sado. In de bijzonder sfeervolle, hoewel nog wat onevenwichtige uitvoering van Rokus Hofstede (bij Van Oorschot verschenen onder de titel De hengelaars van Castelnau) werken die tegenstellingen door tot op fonemisch niveau; de taal die het onbewuste van Pierre Michon structureert moet wel erg veel weg hebben van het Nederlands, want we vinden in de tekst twee prachtige minimale opposities, zoals dat in de taalkunde zo mooi heet: witte wanden staan tegenover rode wonden, witte vissen tegenover rode vossen. (De vertaler houdt overigens bij hoog en laag vol dat hij die minimale paren in zijn vertaling niet had gezien, wat ze er alleen maar mooier op maakt in een context die over instinctieve oerverlangens gaat.) Het symbool dat de twee polen bijeenbrengt is het rood-witte pakje Marlboro, dat ook zo ongeveer het enige contact vormt tussen sigarettenverkoopster Yvonne en haar klant, de verteller. La Grande Beune is een schoolvoorbeeld van een tekst die niet zozeer draait om de handeling of de personages, alswel om de thematisch-stilistische spanning die wordt opgebouwd met behulp van een beperkt aantal obsessionele motieven. In de lange slotalinea van de novelle, hier in mijn eigen gelegenheidsvertaling afgedrukt, keren die motieven in een zeer gecondenseerde vorm nog eens terug, op een zodanige manier dat de werkelijkheidsillusie van het verhaal zelfs even wordt doorbroken - voor het eerst, als bij een muziekstuk dat eindigt in een andere toonsoort dan waarin de rest van het stuk geschreven is, of lijkt, want bij herlezeng/luistereng merk je natuurlijk dat de grondtoon van het slotakkoord wel degelijk de grondtoon van het hele werk is. Centraal in de passage staan de lederkarpers waarmee Jean de Visser (de zoon van waardin Hélène komt aanzetten. Helemaal aan het begin van het boek heeft de verteller beschreven hoe hij al slaapt terwijl hij van tafel opstaat, en terechtkomt ‘in landen waar vossen in dromen verschijnen en waar in de dichte mist vissen die niemand ziet uit het water omhoogsprengen’. Vissen en vossen, in dromen. Maar ditmaal zijn de vissen echt, de witte lederkarpers glanzen en flikkeren tegen de antiek rode achtergrond van de gelagkamer, Jean de Visser laat ze | |
[pagina 33]
| |
[Origineel]avait pêché ça. Quelques-uns aussitôt parlèrent de la retenue sur la Petite Beune, vers Saint-Amand, où les carpescuir et les autres loin des eaux vives s'endorment, invisibles miroitent au plus ombre, au plus lent, se gorgent de boue et de cela font la chair suave, impondérable, qui vous passe à peine sur la langue. Mais ça n'était pas ça. Ça n'était Pas là-bas, et pas davantage en aval sur les plans d'eau de la Dordogne. Jean regarda un moment les carpes puis, la tête violemment tournée vers nous: ‘Je les ai prises là, en bas. Elles descendent la Beune.’ Des crocodiles glissant entre les joncs vers Chez-Quéret n'auraient pas étonné davantage. C'était comme d'anciens prodiges. Des goujons tombent en pluie, des esturgeons frayent dans la Vézère; des reines qui sont carpes du nombril en aval sont surprises dans leur bain par un homme enflammé, elles battent avec fureur de la queue, font jaillir au plafond l'eau de leur baquet. Elles s'envolent avec des cris sous le couteau de la lune. Hélène pensivement les prit en alla les vider sur l'évier. Elle fit couler de l'eau. Elle réfléchissait et Jean aussi, ils regardaient tout ce rose qui est dans les poissons quand on les ouvre. En bas, des carpes atterrées descendaient le courant, inaptes à s'y tenir, là-dedans ballottées, le cuir blanc déchiré à des cailloux; Jean le Pêcheur pour finir les levait d'un seul coup dans le brouillard, elles gonflaient comme des outres, éclataient, la grande gueule ouverte, avide. Des passeurs pied à terre accroupis dans les joncs les voyaient | |
[Nederlandse vertaling]een sluw vlammetje, hij blonk zijn tanden bloot, het was nog niet afgelopen; slinks vroeg hij of ze konden raden wáár hij dat gevangen had. Sommigen noemden meteen het stuwbekken in de kleine Beune bij Saint-Amand, waar de lederkarpers en de andere ver van de woeste stromen indommelen, onzichtbaar schitteren in het donkerste, traagste water, zich volzuigen met modder en daarmee het zachte, onvoelbare vlees maken dat je tong amper raakt. Maar dat was het niet. Daar was het niet, en al evenmin stroomafwaarts, in de kalme wateren van de Dordogne. Jean keek een ogenblik naar de karpers en draaide toen zijn hoofd met een ruk naar ons toe: ‘Ik heb ze hier beneden gevangen. Ze komen de Beune afzakken.’ Door het riet schuivende krokodillen bij Chez-Quéret zouden niet méér verbazing hebben gewekt. Het was als een wonder van weleer. Grondels regenen neer, steuren schieten kuit in de Vézère; koninginnen die karpers zijn vanaf de navel omlaag, worden in bad verrast door een vlammende man, ze slaan wild met hun staart en laten het water van hun tobbe opspatten tot het plafond. Krijsend vliegen ze weg onder het mes van de maan. Hélène pakte ze peinzend op en ging ze schoonmaken in de gootsteen. Ze liet water stromen. Ze dacht na en ook Jean deed dat, ze keken naar al dat roze dat in vissen zit als je ze opensnijdt. Daar beneden kwamen verbijsterde karpers de stroom afzakken, ze konden er geen grip op krijgen, werden heen en weer geslingerd, haalden hun witte leder open aan stenen, tot Jean de Visser ze ten slotte in één ruk de mist in tilde, als wijnzakken zwollen ze op en barstten, | |
[pagina 34]
| |
trots neerploffen op de tapkast - dezelfde waarboven de opgezette vos hangt, die hier opmerkelijk genoeg niet wordt genoemd. Het belang van het gebaar is er niet minder duidelijk om: de witte vissen worden naar de rode vos gebracht, als een soort offerande haast, met de tapkast als altaar. Van de lederkarpers wordt gezegd dat hun huid moiré is. Hofstede vertaalt dat woord als ‘gevlamd’, wat op zichzelf natuurlijk volkomen correct is, maar bijna ongemerkt wordt door die vertaling de hele beeldeconomie van de novelle op zijn kop gezet: vlammen horen in het sadistisch universum van La Grande Beune immers bij de pool van het actieve, mannelijke, rode striemende, terwijl de witte lederkarpers nu juist worden opgevoerd als verzinnebeelding van de lijdzame, vrouwelijke pool. Dat betekent overigens niet per se dat de vertaling fout is - misschien is die heimelijke doorbreking van het patroon, die ten slotte latent in het woord moiré besloten ligt, juist wel productief, of misschien moeten we het woord wel opvatten als een stille vooruitwijzing naar de rode vlammen die zullen neerdalen op de witte huid. Hoe dan ook, het toont maar weer eens aan hoezeer de uitvoerend kunstenaar die de vertaler is, zich bewust moet zijn van de structuur van de tekst, en met structuur bedoel ik dan niet alleen de opbouw, de compositie, maar vooral ook de materiële structuur, de vraag hoe ‘de warme huid van de woorden’ aanvoelt, zoals Raymond Queneau het noemt - de stilistische spanning, kortom. In dit concrete geval geef ik zelf toch de voorkeur aan een vertaling die wél in de dichotomie past. Het Nederlands heeft een woord dat wonderwel aan die eis voldoet: ‘gewaterd’ (Van Dale: ‘syn. moiré’). Het probleem is alleen dat Michon net heeft gezegd dat de lederkarper ‘lisse comme l'eau’ is, dus om een storende herhaling van het woord ‘water’ te voorkomen, moet er gekozen worden: ofwel je zegt dat de vis glad is als water en je zoekt voor moiré een andere vertaling (‘weerschijnend’, bijvoorbeeld), ofwel je vertaalt moiré met ‘gewaterd’ en vervangt ‘glad als water’ door iets anders, bijvoorbeeld ‘glad als de stroom’ (wat mooi aansluit bij de opmerking verderop dat de karpers geen grip hebben op de stroom). Ik heb voor deze gelegenheid voor de tweede optie gekozen, maar ik zeg er eerlijk bij dat ik niet zeker weet wat ik zou hebben gedaan als ik de hele novelle had moeten vertalen zonder er commentaar bij te kunnen geven. Verderop in de passage komt een vergelijkbaar geval voor, precies op het punt waar de werkelijkheidsillusie van het verhaal wordt doorbroken. In mijn vertaling: ‘Grondels regenen neer, steuren schieten kuit in de Vézère; koninginnen die karpers zijn vanaf de navel omlaag, worden in bad verrast door een vlammende man, ze slaan wild met hun staart en laten het water van hun tobbe opspatten tot het plafond. Krijsend vliegen ze weg onder het mes van de maan.’ Het gaat me hier nu even niet om die intrigerende koninginnen die voor de helft karpers zijn (‘koninginnen die meerminnen zijn’, vertaalt Hofstede uitleggend, daarmee de karpers met het badwater weggooiend), maar om de vlammende man. In het Frans staat er ‘un homme enflammé’ - ‘een vurige man’, vertaalt Hofstede correct, | |
[pagina 35]
| |
[Origineel]longtemps sauter sur l'herbe, mourir. Ils montraient des dents blanches. Hélène versa un peu d'une bouteille dans l'évier et plus forte que la futaille, que les mégots, passa l'odeur de coupure de l'eau de Javel. Jeanjean ailleurs affûtait le rien, d'autres carpes sous ses mains tremblaient, il leur faisait venir de l'eau, dans cette mousse indéfiniment les ranimait, par les ouïes les tenait suffocantes au-dessus, les replongeait; Yvonne dans ce bain la bouche ouverte chantait un dur chant, indéfiniment allait mourir, le disait. Jean le Pêcheur buvait un rhum, il dodelinait, la nuit était plus forte. Les cirés sortaient, et tout de suite dehors le brouillard leur soufflait dessus. Les mains d'Hélène dans sou tablier sentaient le poisson, elle regardait son fils qui savait le prendre: quand on a vu le grand Esturgeon on sait oú sont les autres, il vous l'a dit en rêve. Bernard là-bas avait les yeux ouverts sur le brouillard plus clair dans sa chambre toute noire. Et enfin nous dormions tous, la Beune continuait. | |
[Nederlandse vertaling]de bek begerig gesperd. Veerlui die aan wal tussen het riet hurkten, zagen het wit langdurig springen in het gras en doodgaan. Ze ontblootten blanke tanden. Hélène schonk wat uit een fles in de gootsteen en de snijdende geur van bleekwater steeg op, sterker dan de fusten en de peuken. Elders sleep Jeanjean het niets, andere karpers sidderden onder zijn handen, hij liet water over ze vloeien, bracht ze eindeloos weer tot leven in dat schuim, hield ze naar adem happend erboven aan hun kieuwen, dompelde ze weer onder; Yvonne zong in dat bad met gesperde mond een schril lied, ging eindeloos dood en zei dat. Jean de Visser dronk een glas rum, hij knikkebolde, de nacht was sterker. De oliepakken gingen naar buiten, waar de mist meteen tegen ze aan blies. Hélènes handen roken in haar schort naar vis, ze keek naar haar zoon, die wist hoe je ze vangen moest: wanneer je de grote Steur hebt gezien, weet je waar de andere zijn, hij heeft het je in een droom verteld. Ginds sperde Bernard zijn ogen naar de lichtere mist in zijn pikdonkere kamer. En uiteindelijk sliepen we allemaal, en de Beune stroomde verder. | |
[pagina 36]
| |
want ‘une nature enflammée’ is inderdaad een vurige aard. Maar je kunt je afvragen of wij in het Nederlands in ‘vurige man’ nog wel de oorspronkelijke vuurmetafoor gewaar worden, die hier mijns inziens toch essentieel is: de man in kwestie is niet vurig in de zin dat hij een hartstochtelijke minnaar is, hij is vuur. Waarom? Omdat het sadomasochistische patroon daarom vraagt, zoals het ook van ons verlangt dat we de krijsende vogels waarin de badende karperkoninginnen ineens veranderen, vereenzelvigen met de witte kraanvogels die eerder in het boek terloops ter sprake zijn gekomen; één ervan lag net als de karpers dood op Hélènes tapkast, onder de rode vos, die veelzeggend genoeg ook daar niet wordt genoemd (maar wel vermeldt de verteller dat de dode kraanvogel niet werd opgezet, een indirecte verwijzing naar het beest waarmee dat wél is gebeurd). ‘Niets vereist van een vertaler meer nauwkeurigheid dan het vertalen van een metafoor’, schrijft Milan Kundera in Les Testaments trahis, en dat geldt natuurlijk a fortiori voor het vertalen van een voortdurend terugkerende metafoor: wanneer een vertaler de link tussen alle afzonderlijke gevallen niet onderkent, wordt het effect ervan tenietgedaan, en daarmee zeer waarschijnlijk ook de hele inzet van de tekst. Dat betekent niet dat je zulke metaforen altijd heel braaf woordelijk moet vertalen, het betekent alleen dat je voortdu-rend op je hoede moet zijn voor de grote gevolgen die ogenschijnlijk onbeduidende stilistische keuzes kunnen hebben. In zekere zin geeft zo'n leidmetafoor een vertaler zelfs meer vrijheid: wanneer de spelregels je helder voor de geest staan, kunnen ze je soms goed van pas komen bij het oplossen van incidentele vertaalproblemen. Neem bijvoorbeeld de volgende twee zinnetjes uit het vertaalde fragment: ‘Des passeurs pied à terre accroupis dans les joncs les voyaient longtemps sauter sur l'herbe, mourir. Ils montraient des dents blanches.’ Het persoonlijk voornaamwoord ‘ils’ waarmee het tweede zinnetje begint is mannelijk en kan dus alleen verwijzen naar de ‘passeurs’ en niet naar de karpers, want die zijn vrouwelijk (‘des carpes atterrées...’). In het Nederlands valt die geslachtsaanduiding weg, en als je de twee zinnetjes woordelijk vertaalt, lijkt het ineens om de tanden van de vissen te gaan: ‘Veerlui die aan wal tussen het riet hurkten, zagen ze langdurig springen in het gras en sterven. Ze ontblootten witte tanden.’ Om dat probleem op te lossen kun je natuurlijk het onderwerp ‘Ze’ vervangen door ‘De mannen’, maar dat is stilistisch niet bijzonder fraai, en ik heb dan ook voor een ingrijpender oplossing gekozen: ‘Veerlui die aan wal tussen het riet hurkten, zagen het wit langdurig springen in het gras en doodgaan. Ze ontblootten blanke tanden.’ De metonymie ‘het wit’ voor de karpers is in overeenstemming met de tegenstelling waarvan het hele boekje doortrokken is, en ze past goed bij de onwerkelijke sfeer van de passage en de stijl van Michon. Het enige wat je je kunt afvragen is of er niet een conflict ontstaat met de barstende water- of wijnzakken (het woord outres kan beide betekenen) waarmee de karpers in de zin ervoor worden vergeleken. Ik heb daar voor wijnzakken gekozen, omdat een paar regels eerder melding is gemaakt van ‘al dat roze dat in vissen zit als je ze opensnijdt’, dus de inhoud van de zakken zal | |
[pagina 37]
| |
zeker geen kleurloos water zijn, maar de vraag is natuurlijk of de karpers er dan ook roze uitzien nadat de zakken zijn gebarsten, op het moment dat de vissen springen in het gras en sterven. Om het niet al te ingewikkeld te maken houd ik het toch maar bij wit, daarin gesterkt door de dode kraanvogel eerder in het boek, waarvan wordt gezegd: ‘Van de wond was niets te zien.’ Het gedode beest is nog altijd wit. Vertalen is herscheppen, luidt het cliché. De slotalinea van La Grande Beune laat heel goed zien hoe serieus een vertaler dat her- moet nemen voordat hij zich overgeeft aan zijn ongebreidelde scheppingsdrang: vertalen is in de eerste plaats een ‘kunst van het langzaam lezen’, zoals Nietzsche de filologie noemde, niet lineair zoals de consumptieve lezer doet, maar in een spiraalbeweging, steeds dieper de ruimte van de tekst in. Alleen door in een spiraalbeweging te lezen kan de vertaler zijn eigen visie op die tekst ontwikkelen en tot een consistente en overtuigende interpretatie komen, zoals het in de muziek zo mooi heet. Natuurlijk valt er zowel over de vertaling als over het fragment zelf nog veel meer te zeggen. Intrigerend is bijvoorbeeld de manier waarop Michon alle belangrijke personages nog eens laat terugkeren, als in de ontknoping van een klassiek toneelstuk. Vanaf de helft van de alinea gebeurt dat zelfs met een soort draaimoleneffect: we gaan van Jean naar het koppel Yvonne-Jeanjean, vervolgens naar Hélène, opnieuw naar Jean (maar nu op een andere plek), naar Hélène, naar Yvonne en Jeanjean, voor de derde keer naar Jean, naar Hélène en ten slotte naar de enige die nog niet was genoemd: Yvonnes zoontje Bernard. En uiteindelijk rest er maar één zekerheid: de Beune stroomt verder. Om met een moderne Heraclitus (Raymond Queneau) te spreken:
et les pêcheurs ne trempaient pas deux f-
ois leur ligne dans le même fleuve
|