| |
| |
| |
Wisława Szymborska
Zeven gedichten
Een selectie uit Einde en begin. Gedichten 1957-1997 Vertaling Gerard Rasch
Eindelijk
}Uit: Grote Pret, 1969
Eindelijk heeft mijn geheugen gevonden wat het zocht.
Moeder is terecht, vader is aan mij verschenen.
Ik droomde een tafel en twee stoelen, en ze gingen zitten.
Weer waren ze van mij, weer leefden ze voor mij.
Met twee lampen van gezichten schitterden ze in de schemer
Nu eerst kan ik vertellen
door hoeveel dromen ze hebben gedoold, in hoeveel oploopjes
ik ze onder de wielen vandaan heb moeten trekken,
in hoeveel agonieën ze door hoeveel handen van me zijn gevlogen.
Afgesneden van me groeiden ze scheef aan.
De ongerijmdheid dwong hen tot een maskerade.
Wat hielp het dat ze buiten mij geen pijn meer leden,
als ze pijn leden in mij.
Het droomgepeupel hoorde dat ik mamma riep
tegen iets dat piepend op een takje sprong.
En er werd gelachen omdat mijn vader een kokarde droeg,
Van schaamte brandend werd ik wakker.
van een doodnormale vrijdag naar een zaterdag,
kwamen ze plotseling zo als ik hen wilde zien.
In een droom, maar als verlost van alle dromen,
alleen zichzelf gehoorzamend, en verder niets.
Achter op het schilderij doofden alle mogelijkheden,
het noodlot had zijn onherroepelijkheid verloren.
Alleen zij lichtten, mooi omdat ze op zichzelf leken.
En lang, lang en gelukkig schenen ze te zijn.
Ik werd wakker. Deed mijn ogen open.
Raakte de wereld aan, een uitgesneden lijst.
| |
| |
| |
Aan de wijn
Uit: Zout, 1962
Hij kijkt en voegt me schoonheid toe,
en ik neem deze aan als de mijne.
Ik ben zo gelukkig, slik de ster.
Ik laat toe dat hij mij verzint
naar het beeld dat in zijn ogen
wordt weerspiegeld. Ik dans en dans,
vleugels heb ik in overvloed.
De tafel is tafel, de wijn wijn,
in een glas dat een glas is en
staand op de tafel blijft staan.
Alleen ik ben hier verzonnen,
ongelooflijk hoe verzonnen,
verzonnen tot in vlees en bloed.
Ik vertel hem alles wat ik wil:
over de miertjes die van liefde
sterven onder een pluisjesster.
Ik zweer dat witte rozen zingen,
als je ze met wijn besprenkelt.
Ik lach en buig het hoofd opzij,
voorzichtig alsof ik iets nieuws
heb bedacht. Ik dans en ik dans,
in een verbaasde huid, omhelzing
Eva uit een rib, Venus uit schuim,
Minerva uit Jupiters hoofd -
zij waren werkdijker dan ik.
Wanneer hij even niet meer kijkt,
zoek ik de spiegel aan de wand.
En zie daar alleen de spijker
waaraan geen schilderij meer hangt.
| |
| |
| |
Ik bedenk de wereld
Uit: Roepen naar Yeti, 1957
Ik bedenk de wereld, tweede uitgave,
tweede verbeterde uitgave,
voor de mallerds om te lachen,
Eerst is er het hoofdstuk:
De taal van plant en dier,
de desbetreffende woordenschat.
Zelfs een gewoon goedendag
zal jou, de vis en iedereen
Dan breekt het los, dat in het waken
van de woorden lang voorvoelde,
die improvisatie van het bos!
door hem bedacht terwijl hij,
steeds maar lag te slapen.
heeft het recht zich met alles
te bemoeien, met goed en kwaad.
Maar - die welke zeeën verplaatst,
welke bergen verplettert, de sterren
laat draaien, krijgt geen enkele macht
over geliefden, want zij zijn te naakt,
te innig omhelsd, de ziel onder de arm,
als een bange mus die waakt.
| |
| |
De ouderdom is alleen de moraal
die hoort bij een slecht leven.
Ah, dus allen blijven jong!
Het lijden (hoofdstuk drie)
is voor het lichaam geen schande.
komt in je diepste slaap.
dat ademhalen niet meer hoeft,
dat een stilte zonder adem
Zo is de dood. Het deed meer pijn,
toen een roos je vingers prikte.
Je onderging een ergere schrik
toen je een blaadje vallen zag.
het leven. En doodgaan is niet meer.
Al het andere is als Bach,
die tijdelijk gespeeld wordt
| |
| |
| |
Toespraak in het kantoor voor gevonden voorwerpen
Uit: Elk geval, 1972
Op weg van zuid naar noord heb ik enige godinnen verloren,
en op weg van oost naar west ook heel wat van mijn goden.
Voor immer zijn een paar sterren gedoofd, hemel, waar ben je.
Een of twee eilanden zijn in zee gestort en gezonken.
Ik weet niet eens precies waar mijn klauwen zijn gebleven,
wie in mijn pels rondloopt of wie nu in mijn schaal woont.
Toen ik aan land kroop, ben ik broers en zussen kwijtgeraakt
en ik heb maar één botje over dat die datum in mij herdenkt.
Ik ben uit mijn vel gesprongen, heb wervels en poten verspild,
ben vele, vele malen buiten mijn zinnen geraakt.
Lang geleden heb ik daarvoor mijn derde oog gesloten,
het met een vin weggewuifd, er mijn takken over opgehaald.
't Is weg, verloren, naar alle windstreken uiteengedreven.
Het verbaast me hoe weinig er van me is overgebleven:
één individu van het momentaan menselijk geslacht,
dat gister in de tram niet aan zijn paraplu heeft gedacht.
| |
| |
| |
Een verhaal begint
Uit: De mensen op de brug, 1986
voor de geboorte van een kind.
Onze schepen zijn nog onderweg uit Finland.
De pas van de Sankt-Gothard ligt nog voor ons.
We moeten de bewakers in de Thar-woestijn te slim af zijn,
door de riolen Centrum zien te bereiken,
ons toegang tot koning Harald Hardrada verschaffen
en de val afwachten van minister Fouché.
kunnen we opnieuw beginnen.
Onze verbandvoorraad is uitgeput,
onze lucifers, stampblokken, water, argumenten.
We missen vrachtwagens, de steun van de Mings.
Met dit magere paard kopen we de sheriff niet om.
Tot dusver geen nieuws over de door de Tataren ontvoerden.
We hebben een warmere grot nodig, als het gaat vriezen
en iemand die het Harari machtig is.
We weten niet wie we in Ninevé kunnen vertrouwen,
wat de voorwaarden van de Prins-Kardinaal zullen zijn,
welke namen Beria nog meer in de boeken heeft staan.
Karel Martel zal morgen toeslaan met de dageraad, zegt men.
Laten we in onze situatie Cheops gunstig stemmen,
laten we ons vrijwillig melden,
doen alsof we vrienden van de doge zijn
en alsof niets ons met de stam van de Kwabe verbindt.
De tijd om de vuren aan te steken nadert.
Laten we oma in Zabierzów telegraferen dat ze moet komen.
| |
| |
| |
Overmaat
Uit: De mensen op de brug, 1986
wat niet wil zeggen dat het lichter is geworden
en dat er iets is bijgekomen dat gemist werd.
De nieuwe ster is groot en ver,
zo ver dat hij weer klein is,
Verwondering zou hier geen wonder zijn,
als we er maar tijd voor zouden hebben.
De ouderdom van de ster, haar massa en positie,
bij elkaar is het misschien genoeg
en een bescheiden glas wijn
in dicht bij de sterren staande kringen:
de astronoom, zijn vrouw, familie en collega's,
informeel komt men bijeen, in ongedwongen sfeer,
in gesprekken overheersen plaatselijke onderwerpen
en er wordt aards op pindaatjes gepeuzeld.
maar dat is nog geen reden
om niet op de gezondheid van de dames te drinken
die stukken dichterbij zijn.
Een ster zonder consequenties.
Zonder invloed op het weer, de mode of de sportuitslagen,
op regeringswijzigingen, de inkomens, de crisis van het normbesef.
Zonder gevolgen voor de propagande of de zware industrie.
Zonder weerspiegeling in de politoer van onderhandelingstafels.
Vallend buiten de getelde levensdagen.
| |
| |
Waarom zou je hier vragen
onder hoeveel sterren een mens geboren wordt
en onder hoeveel hij na een korte spanne sterft.
‘Wijs me tenminste waar hij is.’
Tussen de rand van dat grauwe, gerafelde wolkje
en die tak van de acacia, daar links.’
| |
| |
| |
Zonder titel
Uit: Zout, 1962
Ze bleven tenslotte zo alleen,
zo in onliefde, dat ze een wonder verdienden -
een bliksem uit een wolk, verandering in steen.
Twee miljoen is de oplaag van Griekse mythologie,
maar voor haar en hem blijft elke redding utopie.
Als er maar iemand voor hun deur bleef staan,
er maar iets verscheen, dat dan weer verdween,
dat troostte, verdroot, ergens of nergens vandaan,
dat hun lach wekte, vrees.
Maar niets zal gebeuren. Niets magistraals
dat zich zo maar voltrekt. Als in een burgertragedie:
een afscheid volgens de regels, zonder remedie,
niet opgeluisterd door iets nog zo banaals.
Met achter hen onwankelbaar de muur,
niets dan medelijden voor elkaar,
met tegenover zich de spiegel waar
alleen hun nuchter evenbeeld opdoemt.
Alleen het evenbeeld van twee personen.
En de materie houdt de wacht.
Zo lang en breed en hoog ze is.
Van opzij, te land en in de lucht
waakt ze over het aangeboren lot
- alsof het universum onafwendbaar instort,
wanneer in de kamer plots een ree verschijnt.
|
|