Christien Kok
Sporen
De eerste keer in mijn leven dat ik tussen een huizenrij een gat zag waar een paar dagen tevoren nog een scheef pandje had gestaan, ervoer ik de aanblik als een buitenkansje. Het onbestaanbare had zich voltrokken. Het ongenaakbare huis, waaruit soms het groezelige hoofd van een oude vrouw stak, werd plotseling gedwongen zijn intiemste details prijs te geven. Het was er niet meer, maar het had zijn sporen achtergelaten. Langs de muren van zijn buurhuis tekenden zich de lijnen van het trappenhuis af. Kleurvlakken gaven aan waar de keuken en de wc zich hadden bevonden. De plattegrond van het huis werd aan het publiek vertoond; en ik zag helder voor me hoe de oude vrouw over de trappen had gezworven met de gevulde emmertjes die haar dagelijks door de visboer werden aangereikt. Een kattenvrouwtje. Men had altijd met enige walging over haar gesproken, en het is waar dat er vanuit de lege plek een onaangename geur opsteeg. Een tiental katten zat verbaasd in het plotseling ontblote achtertuintje. Ze waren ongetwijfeld door het afbraakgeweld verjaagd, maar snel weer teruggekeerd in hun onvermogen te beseffen dat er voor altijd iets veranderd was.
Na heel veel jaren voel ik nog steeds een zekere jaloezie om het naïeve vertrouwen van die beestjes. En om mijn eigen onwetendheid toen ik niet veel ouder was dan vijf jaar.
Het lijkt me niet juist een persoon af te leiden uit alles wat er in de loop van de tijd verloren is gegaan. Maar zeer aanwezig is het verlangen naar een onbevangen verbazing om alles en niets. Verwondering over de rode kousen van een statige dame; de kreupele gang van een zelfverzekerde heer. De ervaring getuige te zijn van een uniek voorval als er een straatrelletje losbreekt.
Tegenwoordig vind ik nogal veel gewoon. Toch staar ik de mensen aan, als ik mezelf niet in de hand heb; alsof ik nog moet afkijken hoe een mens praat, zoent, scheldt, lonkt. Als het aan mij lag stond ik aan ieder kraam- en sterfbed. Alles staat geschreven, men kan de werkelijkheid missen, maar het is grappig om te zien hoezeer de mens zich houdt aan wat de fictie dicteert.
Ik houd ervan te rommelen in de loop van de gebeurtenissen. Eerst was ik er, toen pas mijn ouders. Het stratenplan ontrolt zich op de maat van mijn voetstappen. Dan ben ik op mijn best. Maar ik geef toe dat ik overal verdwaal. Ik besef dat de wereld niet verdwijnt als ik mijn kop in het zand steek. Zelfs ikzelf ga buiten mezelf om.
Soms lukt het me toch om de mensheid in opperste verbazing te beschouwen. Met enige inspanning zie ik mezelf wel degelijk tussen de menigte staan.