leek het wel of de mond van de gaper zich steeds verder opensperde. Ik begon te tollen op mijn voeten, het werd steeds donkerder en het volgende ogenblik gleed ik schokkend voort over een zachte, slijmerige ondergrond. Als een rubberen bal stuiterde ik een tijdje op en neer. Toen werd het stil en ik viel in een diepe slaap.
Uit mijn knikkerzak haalde ik stuiters en knikkers te voorschijn. Tussen twee tegels in de achtertuin had ik het zand verwijderd en daarin legde ik verschillend gekleurde stuiters. Drie keer pik of vier keer pik, afhankelijk van de waarde. Ik oefende voor de harde strijd op het schoolplein. Als ik thuis kwam voelde de zak meestal zwaarder. In mijn verzameling bevond zich een heel bijzonder exemplaar. Sinds ik hem eerlijk gewonnen had, hij kostte me wel acht knikkers, zette ik hem niet meer in bij het spel. Wel had ik hem altijd bij me als een soort talisman. Ik beeldde me in dat zijn aanwezigheid geluk bracht. Toen ik hem won was er iets vreemds gebeurd. Op het moment dat mijn laatste knikker hem raakte was het alsof de zwaartekracht tijdelijk uitgeschakeld werd. De knikker spatte in brokken uiteen en de stuiter schoot minstens een meter de lucht in. Nog voordat hij op de grond terugviel, ving ik hem op in mijn hand. De andere jongens kwamen om me heen staan. ‘Wat een vreemde snuiter is dat,’ zei er een. ‘Stuiter zul je bedoelen.’ ‘Nee, kijk, het is net of hij een gezicht heeft. Het is een snuiter.’ Sindsdien noemde ik hem ‘mijn vreemde snuiter’.
De tuin was leeg op de rolstoel na die, weer of geen weer, altijd in een hoek stond. Ik pakte de opvallend gewolkte glazen bal en legde hem tussen de tegels. Met een knikker tussen duim en wijsvinger mikte ik op mijn snuiter. Ik kon hem toch niet verliezen, behalve aan mezelf. Toen de knikker de snuiter trof, schoot hij tussen de tegels vandaan. Hij stuiterde door de hele tuin tot tegen de rolstoel. De schok was zo heftig dat het wiel met de handgreep van zijn plaats kwam. Er klonk een vreselijk gekraak.
Geschrokken rende ik naar de plaats van het onheil. Het omhulsel van de snuiter was onherstelbaar gebarsten. Door het nat van mijn tranen zag ik het binnenste van de snuiter. Het bestond niet uit wolken, het was een gezicht. Het was alsof ik in een door de regenboog omlijste spiegel keek, zo vertrouwd kwam het gezicht van de snuiter me voor. Ik snoot mijn neus. Ik had niets verloren.