tertijd een uitgestrekte massa kinderkopjes, nu zal het wel geasfalteerd zijn. Zodra ik lezen kon, kreeg ik echter te verduren dat het Gaasplein de straatnaambordjes volslagen onbekend was. De kinderkopjes waar de kermis kwam en ik in de draaimolen auto's bestuurde noemden zij het Mgr. Nolensplein. Ze hadden er blijkbaar geen weet meer van dat er daar, zoals ik van oma meende te begrijpen, een gasfabriek gestaan had.
Tijdenlang leek het mij onnodig uit te vissen of dat wel waar was. Ook hoefde ik niet te weten hoe zo'n gasfabriek er dan wel uit mocht hebben gezien. Vanaf het moment dat oma mij had ingelicht over dat vreemde onderscheid tussen de naam die zij gaf en de naam die de gemeente verleende, hadden daar in het verleden grote stalen blauwe gedrochten gestaan, waaruit vreemde geuren opstegen die trokken over voorbijhobbelende oldtimer-auto's in het gelige licht, eigen aan het verleden.
Ik heb die grote stalen blauwe gedrochten lang in mijn gedachten gekoesterd. Hun aanwezigheid daar was voor mij onomstotelijk waar, een waarmerk ook van oma's waarheid. Onlangs hielp mijn vader mij uit die droom. De gasfabriek was een onaangenaam en smoezelig bouwwerk acher een immense muur. Bij zulke fabrieken komen grote stalen blauwe gedrochten niet voor. En alsof dat nog niet erg genoeg was, stond de gasfabriek niet op het plein zelf, want het plein was altijd het plein, stond de gasfabriek aan de rand van het plein.
Jarenlang heb ik dus totaal ten onrechte geloofd in wat ik gehoord had, in weerwil van het officiële dat te lezen stond. Mijn verbeelding had er flink naast gezeten, toen ze dat raadsel van die twee namen een lichaam probeerde te geven.
Toch klopt het verhaal van mijn vader heel precies met de nagedachtenis aan wat ik van oma had begrepen. Op het plein was voor een gasfabriek geen plaats. Waar de Duitse auto's nu rond het gedrocht van een blauwe parkeermeter parkeren, hebben lange tijd grote stalen blauwe gedrochten werkeloos en nutteloos wakend op mijn oma's toegezien, of op opa onderweg naar het belastingkantoor, of op de vrachtwagens van de andere opa. De gedrochten zijn uiteindelijk afgebroken, hadden geen bestemming, waren nauwelijks zichtbaar, maar hopelijk daardoor is niets in de wereld ooit zo'n voorbeeld geweest van dat ene woord uit oma's Venloos dat mij blijvend zal fascineren: ‘schavaak’, woord voor iets groots, iets onhandelbaar groots, iets dat nergens past, probleem van de verbeelding.