De Revisor. Jaargang 20(1993)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Lloyd Haft Achterblijvers marslied Waar honden en kinderen nog doorgaan grabbelt mijn palm, vindt stof en licht waar ik kniel op dit wat weg was warm, door mijn hielen zichtbaar geslepen, open voor listen van de dagwind en niet door handen te houden. De vleeskant met barsten neerleggend waar lijn en kloof leven en zoenen, raak ik waar rood stof komt en ik zing. Hemel, u moet weten: niet in eendracht van adem, woord en schaduw zing ik voor u. In matte appelenpap, elzenproppengelebber, sprokkel en goot hun late samenvallen stijgt in mij het stolsel dat spreekt en uw naam brengt, inbrengt tegen slib, slik - woorden alle die niets dan sissende waren. Wat leeft, trekt niet enkel mee met wat lichtwaarts lengt. Mijn willen was wringen: bladader vast in wat niet, gras dorgebogen op wat niet openen kon. Toch waren er tijden dat mijn roep niet zoveel lager vandaan kwam dan de wind, uren van mijn zon, mijn uitlopen wanneer de vorm die mijn botten leken in de bries hing te hopen, danste rukwinden in, rees als een slang z'n ratel die maat sloeg waar wolken woedden, slingerde, bezonk waar pijn was en plaats. Waar deze palm tolt, stem wervelend staat zing ik: niet als één maar nodend en lichtend, arenden lokkend naar avondval, mijn weten. Laat rinkel en gehinnik gaan, vogels! zet de klauw warm neer waar mijn hand hier harkt en verzamelt, land waar mijn adem kolkt aan de kant, rust waar mijn woord grond wroetende is. [pagina 65] [p. 65] Straggler's March Where children and dogs still move my palm grabbles meeting with dust and light as I kneel on this once road warm, worn this way by my own heels to visibility, open to the day wind's wiles and more than hands will measure. Turning my fleshed, cracked side down where living line and crevice kiss, down I touch this surfacing of red dust and sing. Sky, be apprised it is not in unity of breath, word and shadow I sing for you now. It is in apple's dun mush, smutch of fall alder, gutter and brake's late foregathering the clot that speaks within me rises heaving your name: praise, testament in face of slate, sleet - every merely hissing word that was. What lives does not follow only what lightward lengthens: my wanting was leaf-vein's twist tight into what could not, weed's bend brown to what no longer would open. Yet there were times my cry was not much lower than the wind's: often in the hours of my sun, of my excess when the frame that my bones seemed hung in the wind hoping, danced greeting gale as a snake's rattle rises beating to sky's own seethe, dangled to settle to pain, to place, to be. And so - where this palm eddies, voice stands wreathing I sing: not in unity but calling, lighting eagles down to dusk and my knowing. Letting clink and whinny by, Birds! set a warm talon down where my lips lift dust on this verge, land where the breath swirls keen, rest where my word's wring circles and is. Vorige Volgende