| |
| |
| |
Chris Honingh
Zelfportret van zeer dichtbij gezien
I
Op deze woensdag lopen wij gedurig
langs het huis, de lege straat, verveeld
glanst wit in ons hoofd de maandag of
welke dag het feitelijk ook mag wezen,
ach het is van nul en generlei waarde.
Niemand ziet ons gaan, want we lopen
langs de schaduwkant, nee we zijn deze
schaduw zelf. Ondanks dat we toevallig
op elkaar lijken zijn we vreemden. Raar.
Maar kan het zijn dat we ons vergissen,
dat er zoiets is als herkenning, pijnlijk
maar onmiskenbaar? Mijn zussen weten
dat ik nogal wispelturig van nature ben,
ze zien het slechts gelaten aan. Zodra
we verder gaan lopen we een dag in die
zonder ons ook een naam had gekregen.
| |
| |
| |
II
In de verte zie ik mijn zustertjes zitten
als duiven onder de bomen. Onwennig
van ochtendlicht ben ik nadergekomen
om ze te groeten met mijn argwanende
hoofd waarin de blauwe ogen glanzen.
Wie zijn mijn zustertjes, wie heeft hen
tussen de planten geschoven? De witte
haren breken in het licht mijn dromen
af. Als de wind gaat liggen verschansen
ze zich achter floxen die hun woorden
doen geuren. Schuchter probeer ik hun
handen te pakken, maar ze verdwijnen
als hondjes die plassen in perken waar
dat niet mag. En ze houden de rokken
omhoog, want als ik goed toekijk zie ik
de bladeren van de struiken nog beven.
| |
III
De waterstanden van hedenmorgen
verlaten mijn kalme radio. Ik sla me
op de wangen van plezier en als ik
in de ogen van mijn zuster zoek vind
ik een beschadigd bootje van papier.
Van elke lust is varen wel de hoogste,
want je komt 'r verder mee. Ze kleurt
in haar onnozelheid golven rood en
hoe meer ik in haar staar, hoe dieper
mijn waardering; een hand verandert
in een schaar, de haren worden lange
linten. Als ik langs haar kijk heeft ze
de wangen bol geblazen en zeilt dan
door de kamer heen. De zee gaat ruw
tekeer, haast windkracht negen. Van
al mijn zusters mag ik haar het meest.
| |
| |
| |
IV
Moet ik maar gelaten accepteren dat
mijn zusters door mijn leven gaan, zo
licht, zo in hun sas, zo onnadenkend
infiltrerend? Dwars in mijn gangpad
staan ze met hun scheve bekjes, hun
opgepoetste veren en vaak zwenkend
op nog slappe pootjes, de vliesjes nat,
juist voorbij het stadium van embryo.
O 't is niet waar dat ik het ze misgun
mijn steun te zoeken, hun bakermat
ligt immers binnen mij of in elk geval
in mijn omgeving. Vergeefs probeer ik
te maskeren dat ik ook niet weet wat
hier eigenlijk gaande is en ik grinnik
melig om hun onbeholpenheid omdat
ik onomstotelijk met hen samenval.
| |
V
Bovendien is het haast ondenkbaar
dat iemand die voorstelling van zaken
serieus zou nemen. Mijn eigen zussen
houden meer van: hoelabaloe en trala,
laten we toch een beetje pret maken,
dan dat ze in de doffe realiteit tussen
de kamperfoelie blijven haken. Acacia
mag ook. Liever brengen ze hun tijd
met een goed gesprek door, eventueel
over de gebroken kaak van Wenkebach.
Bij gunstig weer zitten ze vaak buiten
onder een parasol met een kopje thee
op de knieën. Dat grasmaaiergeluiden
de kalmte verstoren is wel een nadeel,
maar daar zitten mijn zussen niet mee
op deze woens-, nee deze donderdag.
| |
| |
| |
VI
Zoals op vrijdag dit huis zijn plek
heeft bepaald in de week, zo staan
mijn zusjes voor het gesloten raam
met de knuistjes voor de ogen. Na
een doorwaakte nacht scheurt zich
de kortstondige ruimte open, klaar
om van binnen bekeken te worden.
En nieuw is het gekortwiekte gras,
oud de nieuwsgierige merels; saai
de balcons en tussen achtendertig
losliggende tegels stille bermflora.
Maar mijn zussen hebben blijkbaar
de armzalige wind op een danspas
betrapt en in omgekeerde volgorde
zien ze hem met brede armzwaai
afscheid nemen. Door het vertrek
gaat een zucht van verlichting, aan
de straatkant voor het open raam.
| |
VII
Die meestal merels observeren, jaja,
onder een paar bomen; één knippert
dwangmatig met de ogen, inderdaad,
dat zullen zonder twijfel mijn zussen
zijn. Meestal zitten ze in de schaduw
met een kopje thee op schoot, koekje
op het randje, wachtend op die rare,
onbetrouwbare danspartner, de wind.
Als die de hoek omdraait staan mijn
zusjes op en af en toe gunnen ze je
een blik onder hun rokken, dansend
tussen de merels, ja meestal merels.
|
|