De Revisor. Jaargang 20
(1993)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Hein Aalders, Jan Kostwinder
| |
[pagina 103]
| |
volledig met elkaar worden geïdentificeerd. Misschien juist doordat veel lezers via het dagboek in zijn oeuvre geïnteresseerd zijn geraakt, bestaat er een sterke neiging om de verhalen, romans en gedichten autobiografisch te lezen. Pavese wordt gezien als een diep tragisch mens, als ridder van de droevige figuur. Op deze wijze is er een cult rond hem ontstaan. Het dagboek werd pas na Paveses dood gepubliceerd. Het beschrijft zijn worsteling met het leven, een gevecht dat hij uiteindelijk verloor: in de nacht van 26 op 27 augustus 1950 pleegde hij zelfmoord met behulp van een grote hoeveelheid slaappillen. Een belangrijke reden voor zijn zelfmoord was zijn onvermogen een vrouw aan zich te binden en een gezin te stichten. ‘De echte raté is niet degene die niet slaagt in de grote dingen - wie is daar ooit wel in geslaagd? - maar in de kleine. Niet ertoe komen, zich een huishouden in te richten, niet een vriend weten te behouden, niet in staat zijn een vrouw te bevredigen: niet de kost te verdienen zoals iedereen. Dat is de treurigste raté,’ schreef hij in 1936 in zijn dagboek.Ga naar eind1. Ook is wel beweerd dat schuldgevoel hem tot zijn zelf gekozen dood heeft gedreven - schuldgevoel jegens zijn in de oorlog door de fascisten vermoorde vrienden. En hier komt de politieke dimensie van Paveses werk in zicht, want het is vanwege de periode van het fascisme en de Tweede Wereldoorlog en de gevolgen ervan voor Pavese, dat hij lange tijd een idool van links is geweest. En nu, nu de afrekening opnieuw begonnen is, is het om diezelfde geschiedenis dat Pavese controversieel dreigt te worden. Waarom? In 1990 werden van Pavese onbekende dagboekaantekeningen uit de oorlog gepubliceerd.Ga naar eind2. Uit deze notities blijkt dat Pavese positieve dingen zag in het fascisme van Mussolini en in de Germaanse wreedheid van Hitler-Duitsland. Zijn antifascistische vrienden in Turijn krijgen het daarentegen hard te verduren. Met de publikatie van het taccuino segreto (geheim notitieboekje) lijkt Pavese van zijn antifascistisch voetstuk gestoten te zijn. ‘Ik heb hem altijd geïdealiseerd als antifascist. Nu ik dit lees is het alsof ik een trap in mijn rug krijg,’ zegt Fernanda Pivano, een van Paveses grote, uiteindelijk onvervulde liefdes.Ga naar eind3. En Pivano is de enige niet. Volgens sommige paparazzi is Pavese er gloeiend bij. Wat is de oorzaak van de controverse? In 1932 werd Pavese lid van de fascistische partij, die al vanaf 1922 in Italië aan de macht was. Hij deed dit overigens, volgens Lorenzo Mondo, medebezorger van Paveses brieven en adjunct-hoofdredacteur van het Turijnse dagblad La Stampa, uit functionele overwegingen: om les te kunnen geven.Ga naar eind4. In 1934 komt zijn lidmaatschap nog een keer van pas. Een nieuwe wet verlangt dat alle hoofdredacteuren van tijdschriften lid zijn van de fascistische partij en omdat Leone Ginzburg in '34 gearresteerd was, wordt Pavese tot hoofdredacteur van La Cultura benoemd, het tijdschrift waaraan uitgesproken intellectuelen als Arrigo Cajumi, Sergio Solmi en Bruno Migliorini meewerkten. Na een jaar treedt hij af, omdat hij begrijpt dat zijn functie voornamelijk titulair is en dat feitelijk Cajumi het blad leidt. Dan wordt hij wegens vermeende antifascistische praktijken gearresteerd. Vermeende antifascistische activiteiten. Immers, hij stelde zijn huis als postadres ter beschikking aan Tina (Battistina Pizzardo - destijds zijn grote liefde). Hij deed dit echter niet uit politieke motieven maar uit verlangen haar voor zich te winnen. De politie vond aan haar gerichte brieven van de communist Altiero Spinelli in zijn huis. Na enkele maanden gevangenschap in Turijn en Rome wordt hij voor de duur van drie jaar verbannen naar Brancaleone Calabria, een onherbergzaam oord in de teen van Italië. ‘Tot dusver heb ik mij niet tot Uwe Excellentie gewend - hoewel het me is aangeraden door verwanten en begunstigden die uw grote menselijkheid kennen,’ schrijft hij vanuit zijn ballingsoord op 15 januari 1936 in een gratieverzoek aan Mussolini. ‘Maar nu zijn mijn netelige situatie en mijn onzekerheid over de toekomst ondraaglijk geworden.’ In hetzelfde gratieverzoek bezweert hij de Duce, ‘dat ik er nooit over heb gedacht aan politiek te doen, van welke aard ook, en allerminst aan antifascisme; en dat ik in ieder geval, wat de lichtzinnigheid aangaat die ik heb betoond bij het plegen van mijn misdrijf, mijn dwaling erkende en het hoofd boog.’ Dit smeekschrift, dat overigens afgewezen werd, is openbaar en onder meer te lezen in het Pavese-studiecentrum in Santo Stefano Belbo, zijn geboorteplaats.Ga naar eind5. Toch waren velen geschokt toen in 1990 Lorenzo Mondo het taccuino segreto publiceerde. In hoeverre | |
[pagina 104]
| |
het aantekeningenboekje trouwens geheim is, is nog maar de vraag: het is zeer wel mogelijk dat Pavese dit notitieboekje eenvoudigweg vergeten was. In dit licht gezien is Mondo's naamgeving tendentieus. Waarom kwamen trouwens nu pas, veertig jaar na zijn dood, deze controversiële aantekeningen bovendrijven? Tijdens de voorbereidingen voor de uitgave van de verzamelde brieven van Pavese stuitte Mondo begin jaren zestig in het huis aan de via Lamarmora tussen de talrijke nagelaten paperassen op een klein notitieboekje. Het handschrift van de met potlood geschreven aantekeningen was onmiskenbaar van Pavese. Een eerste blik in het boekje bracht Mondo in verwarring. Bij doorlezen ervoer hij de tekst als een stomp in de maag. Direct ging hij ermee naar medebezorger Italo Calvino. Deze werd bleek toen hij de blocnoteblaadjes doorbladerde. Hij zei er nooit iets van geweten te hebben. Uit vrees voor verkeerde conclusies en wilde speculaties besloten ze, mede uit respect voor de nog in leven zijnde familieleden, niet tot openbaarmaking van het aantekeningenboekje over te gaan. Calvino behield het origineel en gaf Mondo er een fotocopie van. Na verloop van tijd zou Mondo het boekje vergeten zijn. Maar toen in 1990 het 40ste sterfjaar van Pavese werd herdacht en in datzelfde jaar Calvino stierf, herinnerde Mondo zich het geval weer en vond hij de tijd rijp om de aantekeningen te publiceren. Het origineel is trouwens niet in de nalatenschap van Calvino aangetroffen. De gepubliceerde ‘geheime’ aantekeningen kunnen op grond van de context waarschijnlijk gedateerd worden van augustus 1942 tot en met begin januari 1944. ‘In het origineel,’ schrijft Mondo, ‘beslaat het taccuino segreto 29 blocnotevelletjes, die 12 bij 15 centimeter meten, op geruit papier. Voor het merendeel is het met potlood geschreven.’Ga naar eind6. De inhoud van het taccuino segreto is een wirwar van gedachten over literatuur en schrijvers, de liefde, vrouwen, jeugdherinneringen en, bovenal (ongeveer drie kwart van de tekst), politiek. Het overheersende thema is de oorlog en het effect daarvan op Paveses denken als homo politicus. Pavese beweerde weliswaar niet geïnteresseerd te zijn in politiek, maar wekt in deze aantekeningen ten minste de indruk over sommige politieke aangelegenheden nagedacht te hebben, zoals over het fascisme en het antifascisme, over de staat en het Italiaanse volk, en over het verzet en de taak van de intellectueel in de samenleving. Bovendien werd hij in Italië (en ook in Nederland) lange tijd gezien als een communistisch schrijver.Ga naar eind7. Veel van de uitspraken zijn echter door hun beknopte formulering cryptisch en voor verschillende uitleg vatbaar. Hieronder volgt een ruime keuze uit de politieke passages in het geheime dagboekje. De tekst tussen vierkante haken is van de bezorger, Lorenzo Mondo; die tussen ronde haken van Pavese zelf. Enkele door Pavese gebruikte afkortingen: M. = Mussolini, H. = Hitler, f. = fascisme, antif. = antifascisme, naz. = nazistisch, D. = Duitsland, E. = Engeland. De vertaling is van Anton Haakman.
*
Een oorlog zo rijk aan verraad wijst op een revolutionair tijdperk. Zoals in de tijd van Napoleon [Later met de pen toegevoegd: en nu (1943) weer!].
Wij zijn slecht voorbereid de oorlog ingegaan en toch houden we al twee jaar stand [toevoeging 1942]. Wie had dat gedacht? Wanneer het voorbij zal zijn, zal je al je ideeën over de nationale ziel moeten herzien. Je wist niet dat die bestond, en toch is ze er!
Zal het waar blijken te zijn dat M. altijd gelijk heeft? Wanneer men slaagt, heeft men gelijk.
Je bent een vreedzaam man, en toch dacht je soms, zoals toen in Brancaleone, dat ook jij had moeten gaan vechten, en nu - nu een oproep je te wachten staatGa naar eind8. - staat dat idee je niet tegen. Een mens heeft meer eigenschappen dan hij zelf denkt.
Er is iets dat me kwaad maakt. De antif. weten alles, overwinnen alles, maar wanneer ze discussiëren maken ze alleen maar ruzie.
...En dat toont goed aan dat er aan de Latijnse virtus óf niets ontbreekt óf alleen discipline... Het f. is deze discipline. De Italianen mopperen, maar eigenlijk doet het hun goed. | |
[pagina 105]
| |
Die andere was een volkerenoorlog.Ga naar eind9. Dit is de oorlog van de persoonlijkheden. M.'s Italianen, H.'s Duitsers, Franco's Spanjaarden. Terugkeer naar de epische conceptie. Vico's eeuwige terugkeer.Ga naar eind10.
Als het f. maar werkelijk een eind maakte aan het getalm en zich bevrijdde van de uitbuiters, waarom zou je het dan niet volgen? Van oorlog zal het ongetwijfeld veel leren.
Als Italië nu eens, door een toeval zoals er zoveel zijn, ging lijken op het Frankrijk van Vichy, wat zou je daar dan van zeggen? Jünger heeft gelijk: de arbeiders hebben het gewonnen van de literatoren. In de middeleeuwen heersten de Duitsers met hun cavalerie (ondanks de liefdespoëzie die ze van de Fransen hadden geleerd), nu heersen ze met hun arbeid (ondanks de literatuur die Frankrijk toedient).Ga naar eind11.
Al die verhalen over naz. wreedheden die de burgers schrik aanjagen, waarin verschillen ze van de verhalen over de Fr. revolutie, die ook redenen had voor de hare? Ook als ze op waarheid berusten, de geschiedenis is niet zachtzinnig. Misschien bestaat het ware gebrek van ons Italianen hierin dat wij niet wreed kunnen zijn.
Zo stom als een antif. Wie heeft dat gezegd?
Het fasc. had problemen gesteld, ook al heeft het die niet allemaal opgelost. Deze sukkels wijzen fasc. en problemen af en zeggen vervolgens dat ze zullen worden opgelost. Wie willen ze belazeren?
Het geeft een raar gevoel, deze dingen opschrijven. Toen ze niet geschreven konden worden, zeiden ze dat we er slechter aan toe waren. Als ik verstand had van politiek, zou ik zeggen dat het nieuwe, nog kolossalere revirement (lees: verraad) van deze oorlog in zicht is.
Vrede! vrede! alsof je in vrede zou kunnen leven wanneer de wereld totaal in oorlog is. Het is beter om als mannen hardnekkig de eigen weg te blijven volgen. Maar - zegt men - wij hebben die oorlog niet gewild. Ach! wanneer wil je ooit wat het lot wil? - Wat we nodig hebben is Nietzsches amor fati.Ga naar eind12. De oorlog is het lot, net als de liefde. Wij zijn niet voorbereid. Maar we houden toch al drie jaar stand! Afgezien van het feit dat ze ons toch oorlog zullen laten voeren, uit verontwaardiging, is dit schouwspel van mannetjes die zich onder de bommen uitsloven om vrede te stichten komisch om te zien.
Het is maar beter geen verstand van politiek te hebben om de politiek te begrijpen.
Het f. heeft Italië niet alleen eenheid gegeven, maar vertoont nu de neiging om het land republikeins te maken - tegen de mening in dat in It. de republ. de republ. moeten zijn. Begrijpelijk dat het tegenstand ontmoet en het geweten van de natie lijkt te verscheuren. Maar dat zijn groeipijnen.
Waardigheid wil zeggen jezelf zijn. Maar wanneer je nu eens van idee verandert? Als je goed nadenkt, merk je dat je niet van idee verandert, maar dat je al stilletjes een voorgevoel had van de nieuwe gedachte. Dat bepaalde ideeën die je vroeger had niet waren wat ze leken, maak je op uit het feit dat je toen dacht dat je ze had maar er geen belangstelling voor toonde (je desinteresse voor de politiek, schande!). Nu je je meer in de tragedies hebt verdiept, zou je nu nog zeggen dat je de politiek niet begrijpt? Je hebt nu gewoon van binnen ontdekt - onder druk van de weerzin - wat je ware belangstelling heeft, namelijk nietje domme, futiele praatjes, maar het lot van een volk waarvan je deel uitmaakt. Boden und Blut - noem je dat zo? Die mensen hebben de waarachtige formulering weten te vinden. Waarom ben je in '40 Duits gaan studeren? De wil om dat te doen, die jou alleen maar commercieel leek, was de impuls van je onderbewustzijn om een nieuwe werkelijkheid te betreden. Een lot. Amor fati.
Degenen die zeggen dat D. is geliquideerd zijn dezelfden die in '40 zeiden dat dat het geval was met Eng. Vertrouw alleen op je eigen gedachten.
Alleen de antif. weten wat de verdienste van het f. is: alles wat zij missen. En het is duidelijk geworden dat zij alles misten. | |
[pagina 106]
| |
De adolescenten hebben dit vóór op de mannen dat ze kunnen kiezen. De intellectuelen hebben te weinig betekend in het Italiaanse leven. Ze zijn laf, twistziek, ijdel. Het is beter je aandacht te richten op de Staat, op de politieke persoonlijkheden, die hoger staan dan die van de cultuur. Ze zeggen dat dat barbaarsheid zou zijn, maar dat is niet waar. Het zou orde zijn.
*
Naast dit soort passages lezen we reflecties op het schrijverschap in tijden van oorlog: ‘Lijkt het je mooi om drukproeven te corrigeren en ms. te redigeren terwijl je schoolkameraden zijn gestorven te land, ter zee en in de lucht?’ ‘Altijd literator. Het regent nog altijd bommen en jij denkt er al aan daar een verhaal van te maken.’ ‘De generaals maken de kachel met ons aan, zo niet erger, de doodgewone gespecialiseerde korporaals of soldaten maken geschiedenis (DagboekGa naar eind13. en M. Kampf). Ook jouw vak is dus niet helemaal waardeloos.’ Het zijn notities die erop duiden dat Pavese zich met de ethiek van het schrijverschap geen raad wist. Maar zijn deze neergeschreven gedachten nu werkelijk zo ontluisterend en choquerend als Pivano en anderen menen? Met andere woorden: blijkt uit het taccuino segreto dat Pavese met het fascisme sympathiseerde? Pavese neemt weliswaar niet ondubbelzinnig afstand van het fascisme als staatsvorm, maar dat lijkt eerder een vorm van apolitiek opportunisme: wanneer Mussolini slaagt, heeft hij gelijk. Een machiavellistische redenering. Wrevel (of onzekerheid) ten opzichte van antifascistische vrienden vertroebelt de argumentatie nog eens extra: ze ‘weten alles, overwinnen alles, maar wanneer ze discussiëren maken ze alleen maar ruzie.’ Het is opvallend dat Paveses taalgebruik geïnfecteerd is met voor ons beladen begrippen als ‘Staat’, ‘volk’, ‘natie’, ‘politieke persoonlijkheid’, ‘discipline’ en ‘orde’, maar dat hoeft niet het gevolg te zijn van een overmatige belangstelling voor het fascisme. Een dergelijke terminologie kun je in zoveel geschriften uit die tijd terugvinden, ook in die van uitgesproken antifascisten. Men moet zich daarbij realiseren dat toen Mussolini in 1922 aan de macht kwam, Pavese nog maar veertien was en dat vele facetten van het openbare leven in het Italië van de jaren dertig tot in detail doordrongen waren van het fascisme. Bovendien sluit een deel van die begrippen aan op wat Pavese door zijn interesse voor etnologie hierover al had gelezen. Ook bij Vico.
Het is misschien niet onverstandig om eens te zien onder welke omstandigheden Pavese dit (anders dan zijn dagboek) bewust niet voor publikatie bedoelde taccuino heeft geschreven. In de loop van 1940 begint Pavese, samen met zijn schoolvriend Ludovico Geymonat, bijeenkomsten van de clandestiene Communistische Partij bij te wonen. Hier ontmoet hij Giaime Pintor, een van de meest toegewijde antifascisten uit de groep. Met hem bouwt hij een kortstondige vriendschap op. In hetzelfde jaar begint hij zichzelf Duits te leren. In 1943 reist Pavese voor zijn werkgever en vriend, de uitgever Giulio Einaudi, bij wie hij sinds 1937 als redacteur in dienst is, voortdurend heen en weer tussen Turijn en Rome, waar Einaudi een nieuw filiaal heeft geopend. Pavese moet het werk van de nieuwe medewerkers aldaar leiden en voor de coördinatie tussen Rome en Turijn zorgen. Er heerst ter redactie een geanimeerde sfeer die gekenmerkt wordt door een sterke passie voor politiek. Er wordt fel gediscussieerd tussen de marxisten en de zogenaamde actionisten, de aanhangers van de Partito d'Azione, de in 1942 opgerichte verzetspartij, waarmee ook de intellectuele Turijnse groep van Giustizia e Libertà sympathiseerde. In Rome wordt Pavese opgeroepen voor militaire dienst, maar men laat hem gaan als na zijn keuring de ernst van zijn chronische astma blijkt. Hij wordt voor zes maanden met ziekteverlof gestuurd. De gebeurtenissen in Italië raken dan in een stroomversnelling. Op 10 juli 1943 landen de geallieerden op Sicilië. Negen dagen later bombarderen ze Rome. In paniek vraagt Pavese zijn chef Einaudi in Turijn de hoofdstad te mogen verlaten en al het materiaal van het Romeinse uitgeversfiliaal naar Turijn over te laten brengen. De afdeling wordt inderdaad teruggeroepen, mede vanwege het gevaar dat Noord- en Zuid-Italië van elkaar gescheiden zullen | |
[pagina 107]
| |
worden, zodat Rome van Turijn afgesneden zal zijn. Op 25 juli vindt de paleisrevolutie plaats: met medeweten van een aantal politici laat koning Vittorio Emanuele iii Mussolini arresteren en vervangt hem door maarschalk Badoglio. Mussolini wordt gevangengezet in een kasteel in de Abruzzen. Het is het begin van de zogenaamde ‘45 dagen’. In de eerste dagen na Mussolini's val heerst er een stemming als van een bevrijding. Antifascisten komen de straat op om te demonstreren. Maar maarschalk Badoglio wil de orde handhaven en treedt hard op tegen de demonstranten. Wanneer Pavese op 26 juli in Turijn arriveert, treft hij de stad in chaos aan. De burelen van Einaudi zijn zwaar beschadigd door Duitse bombardementen en ook het huis op de via Lamarmora, waar hij bij zijn zuster inwoont, heeft schade opgelopen. Zinspelend op de val van Mussolini op 25 juli schrijft hij zijn vriendin Fernanda Pivano op 2 augustus 1943: ‘Ik ben geen politicus en ik heb niets bij de politiek te winnen. Maar toch, wat een mooie smak! Als een rotte appel.’Ga naar eind14. In augustus staken de arbeiders van Turijn en Milaan. Ze eisen onmiddellijke vrede en een breuk met Duitsland. Het leger van Badoglio slaat de staking neer en richt een bloedbad onder de stakers aan. Met de wapenstilstand van 8 september tussen Italië en de geallieerden is Pavese als enige redacteur op het kantoor van de uitgeverij overgebleven, en terwijl de wereld in vlammen staat en veel van zijn vrienden onderduiken of de heuvels rond Turijn intrekken om deel te gaan nemen aan de partizanenstrijd, werkt hij met een stijfkoppige ijver door aan de op stapel staande uitgaven. Einaudi zelf is uitgeweken naar Zwitserland. Op last van de Duitsers, die de stad op 10 september zijn binnengetrokken, wordt een vertegenwoordiger van de kersvers opgerichte Repubblica sociale italiana (Rsi) - de zogenoemde (fascistische) Republiek van Salò - aan het hoofd van de uitgeverij gesteld. De Duitsers treden uitermate wreed op tegen de partizanen. In dezelfde maand nog branden zij als vergeldingsmaatregel het Piëmontse dorpje Boves af, waarbij vele burgers in de vlammen omkomen. Wanneer de Duitsers Turijn steeds meer in hun wurggreep krijgen, besluit Pavese de stad te ontvluchten. Hij voegt zich bij zijn zuster en haar familieleden in de heuvels van Serralunga di Crea in de provincie Monferrato. De roerige zomermaanden van 1943 vinden geen enkele directe neerslag in zijn dagboek, behalve de droge opmerking: ‘Turijn en wapenstilstand - daarna Serralunga.’Ga naar eind15. Wel lezen we in het geheime dagboekje deze notitie: ‘Nooit hebben we ervaren hoe aangenaam het is om een huis te hebben als tijdens deze vlucht uit de gebombardeerde stad.’ Gedurende de jaren van Italiës betrokkenheid bij de Tweede Wereldoorlog laat zijn dagboek een toenemende preoccupatie zien met onderwerpen als etnologie, dromen, mythe en de esthetiek van het schrijven. Hij leest Freud, Jung, Vico, Mircea Eliade, Frazers The Golden Bough, Thomas Mann en Rilke. In het bijzonder verdiept hij zich in de herinneringen aan de mythische plekken (de heuvel, de wijngaard, de weide, de open plek) van zijn kinderjaren, de heiligdommen van zijn jeugd, die een nieuwe inspiratie voor zijn verhalen vormen. Ze zijn onder andere terug te lezen in Stilte in augustus. In december 1943 vindt hij werk als docent op het college Trevisio di Casale Monferrato, dat beheerd wordt door de Paters Somaschi. Gedurende deze tijd is hij vaak te vinden in hun klooster. Met een van hen, pater Giovanni Baravalle, heeft hij lange gesprekken over theologie en de geschiedenis van de kerk. Hij geeft zich over aan meditatie en gebed en begint zelfs deel te nemen aan de liturgie. Deze periode, die onder zijn vrienden en biografen (tot nu toe) werd afgedaan als een periode van ‘religieuze crisis’, wordt beschreven in zijn roman La casa in collina (Het huis op de heuvel). Wat hem in die tijd bezighoudt valt goed te lezen in zijn dagboek Leven als ambacht. Op 29 januari 1944 noteert hij: ‘Men vernedert zich wanneer men om een gunst vraagt, en men ontdekt de verborgen zoetheid van het rijk Gods. Men vergeet haast wat men wilde vragen: men zou alleen maar voor altijd willen genieten van deze opwelling van goddelijkheid. Dit is zonder twijfel mijn weg naar het geloof, mijn manier van gelovig zijn. Een verzaken van alles, een ondergaan in een zee van liefde, een mislukken in de schemering van deze mogelijkheid. Misschien ligt alles hierin: in deze huivering van het “als het | |
[pagina 108]
| |
eens waar was!” Als het werkelijk waar was...’Ga naar eind16. In de vredige omgeving van Serralunga, waar hij de Griekse tragedies leest en zich verdiept in de mythologie van de oude volken, komt hij tot zulke natuurimpressies als op 6 februari 1944: ‘Cypres en huis op de rand van de heuvel, donker tegen rode hemel, plek waar de aarde lijdt. De etnologie besprenkelt deze vertrouwde plekken met bloed dat redeloos, mythisch is vergoten. Vandaar.’Ga naar eind17. De opmerking over Blut und Boden in zijn ‘geheime’ notitieboekje moet misschien in deze context worden gelezen. Vandaar misschien ook die door hem ervaren verbondenheid met een volk. Al is het een verbondenheid die niet verder reikt dan de herinnering aan een gelukkige jeugd tussen de mensen van het land. Niet meer dan een gedroomde verbondenheid die zich alleen in het hoofd van Pavese heeft genesteld, maar voor de volwassen Pavese nooit werkelijkheid kon worden. Op 1 maart hoort hij dat zijn vriend en collega-redacteur Leone Ginzburg door de Duitsers is doodgemarteld. De dagboekaantekeningen, die toch al op geen enkele plek verwijzen naar de turbulente gebeurtenissen die zich op dat moment in Italië voordoen - met name de gruwelijke gevechten in de heuvels rond Serralunga, waar de partizanen hun strijd tegen de Duitsers en de soldaten van de Rsi voeren - verraden ook na dit verlies van een vriend geen groot verdriet: ‘Uiteindelijk went men aan deze toestand waarin men steeds het echte verdriet naar de volgende dag verwijst, en zo vergeet men en heeft men niet geleden.’Ga naar eind18. Pavese is met andere zaken bezig. Uit het boek Lo spirito della liturgia van R. Gaudini neemt hij in zijn dagboek deze passage over: ‘[...] in de algemene levenssfeer moet niet het handelen maar het zijn het uiteindelijke primaat hebben. In wezen gaat het niet om het handelen, maar om het worden: niet hetgeen men doet, maar wat is en zich ontwikkelt vormt de hoogste waarde. Niet in de tijd, maar in de eeuwigheid, in de tegenwoordige eeuwigheid liggen de wortels en vindt men de vervulling van alles. En de uiteindelijke waarde ligt niet in de morele opvatting, maar in de metafysische opvatting, niet in het waardeoordeel maar in het essentie-oordeel, niet in de inspanning maar in de aanbidding.’Ga naar eind19. Wanneer hij na de bevrijding van Turijn eind april 1945 terugkeert in de stad, hoort hij dat nog meer van zijn vrienden niet zijn teruggekomen. Behalve Ginzburg zijn ook Capriolo, Paveses achttien jaar oude ex-leerling Gaspare Pajetta en Giaime Pintor gesneuveld. Pintor, die in zijn eigen dagboek nog had genoteerd dat Pavese, de beste van de Turijnse jongeren, sober en oprecht was. Om met zichzelf in het reine te komen en om iets te doen wordt hij lid van de Partito Communista Italiano (pci). Pavese schrijft zich in bij de cel die de naam draagt van de jong gesneuvelde Gaspare Pajetta. Hij bezoekt alle partijvergaderingen en voert de nederigste opdrachten uit. Hij begint te schrijven voor het communistische dagblad L'Unità. Hier leert hij Davide Lajolo, zijn eerste biograaf, en Italo Calvino kennen. Zijn bijdragen voor de krant bestaan uit artikelen over literatuur en | |
[pagina 109]
| |
politiek.Ga naar eind20. Ze dragen titels als ‘Terugkeer tot de mens’, ‘Het communisme en de intellectuelen’, ‘De letterkundigen hebben gelijk’ en ‘Er bestaan geen verloren generaties’, en ze getuigen van een vast vertrouwen in de rol van de communistische partij en in een hoopvolle toekomst voor het arme volk. Toch is het opmerkelijk dat de artikelen een grotere eerbied voor het woord en de cultuur dan voor de daad tonen: ‘De kameraad die niet bereid is zijn hoed af te nemen voor de cultuur en zich in te spannen en een tempel binnen te treden (want zo lijkt het aanvankelijk - daarna wordt het je eigen bloed), moet maar onwetend blijven. Dat verdient hij.’Ga naar eind21. Opmerkelijk zijn de ‘Dialoghi col compagno’, gesprekken tussen een christen-democratisch intellectueel en een communistische arbeider. In 1947 verschijnt zijn ideologisch ‘correcte’ roman Il compagno (De kameraad). Pavese had het bedoeld als een adhesiebetuiging aan het communisme, maar het boek kon niet op grote weerklank bij de lezers, ongeacht hun politieke overtuiging, rekenen. In wezen blijft hij echter, aartstwijfelaar als hij is, sceptisch en politiek onverschillig. Hij raakt gedesillusioneerd door de interne partijpolitieke machinaties. Met name de verwijdering tussen de intellectuelen en de partijbureaucraten vervreemdt hem van de politiek. Bovendien is hij gekwetst door de reacties op het verschijnen van zijn nieuwe roman La casa in collina (Het huis op de heuvel). Zijn eigen partijgenoten verwijten hem dat hij het Verzet daarin niet op een voetstuk heeft gezet. Van andere boeken wordt hem hun decadente sfeer verweten. Begin 1950 noteert hij, reagerend op beschuldigingen uit de Partij, in zijn dagboek: ‘“P. is geen goede kameraad”... Overal geïntrigeer. Louche praktijken, maar misschien juist wel praatjes van mensen die je het meest dierbaar zijn.’Ga naar eind22. Pavese beseft dat zijn flirt met het communisme elke politieke overtuiging mist. In 1949 schrijft hij met een verwijzing naar zijn vermoorde vriend, Leone Ginzburg, die wel handelde: ‘De stommeling naar wie je vanavond hebt geluisterd (“we zijn allemaal gemakzuchtig, de partizanen net zo goed, idealisten zijn stom, het zal mij een zorg zijn of ik dood ga en de mensen het morgen beter hebben”), dat ben je zelf in je voorzichtige ogenblikken. Als jij dat had weerlegd (id est, gehandeld), was je er nu misschien niet meer geweest (Leone).’Ga naar eind23. Drie maanden voor zijn dood in 1950 schrijft hij refererend aan zijn inzet in de Partij: ‘De gelukzaligheid van '48 -'49 is helemaal afbetaald. Achter die olympische voldaanheid lag dit - mijn onmacht en mijn weigering om me in te zetten. Nu ben ik, op mijn manier, in de draaikolk gestapt: ik beschouw mijn onmacht, ik voel haar in mijn botten, en ik heb me ingezet in een politieke verantwoordelijkheid die me verplettert. Er is maar één antwoord: zelfmoord.’Ga naar eind24.
Uiteindelijk contrasteert de inhoud van het taccuino segreto niet met wat er over Pavese al bekend was. In zijn dagboek toont hij zich een aartstwijfelaar, ook politiek, en sommige passages echoën opvattingen uit het ‘geheime’ aantekeningenboekje. Zo bijvoorbeeld de uitspraken dat hij zich niet voor politiek interesseert.Ga naar eind25. En deze welkomstgroet aan de oorlog uit 1940, vijf dagen voor de oorlogsverklaring van Italië aan Frankrijk en Engeland: ‘De werkelijkheid van de oorlog roept deze eenvoudige gedachte op: het is niet smartelijk te sterven wanneer zoveel van je vrienden sterven. Uit de oorlog komt saamhorigheidsgevoel voort. Welkom.’Ga naar eind26. Op 10 juli 1940 noteert hij een gedachte die zelfs qua formulering vrijwel identiek is aan de eerste door ons geciteerde notitie uit het ‘geheime’ notitieboekje. Pavese schreef: ‘Deze oorlog is misschien het rijkst aan verraad van alle tijden; hetgeen op een revolutionair klimaat wijst, een klimaat dus waarin de oorspronkelijke stand van zaken geleidelijk verandert, en waar het criterium waarnaar men oordeelt anders wordt dan dat van het behoren tot deze of gene groep.’Ga naar eind27. Er zijn wel meer momenten in het leven van Pavese aan te wijzen waarop hij zich duidelijk geen ethicus, laat staan een antifascist toont. Augusto Monti, Paveses oude leraar en intellectuele mentor, stimuleerde zijn leerlingen van het Turijnse Liceo Massimo D'Azeglio om literaire teksten op ethische wijze te lezen en te interpreteren. Hij hield Pavese voor niet om te kijken naar de gelukkige kindertijd maar vooruit te zien naar de toekomst. En hoewel Pavese deze onkreukbare antifascist - Monti werd vanwege zijn politieke activiteiten verschillende malen gevangen genomen - bijna verafgoodde, ontspon zich tussen hen al vroeg een polemiek over le- | |
[pagina 110]
| |
ven, ethiek en literatuur. Al in augustus 1928 schrijft de negentienjarige Pavese hem in een brief: ‘Ik ben beland op een punt dat ik me moet vernieuwen of sterven. Ik weet het, ik weet wat u me antwoordt: leven, de literatuur laten voor wat ze is, een man worden, als een kind zijn, comités organiseren en al de rest. Maar ik ben al te zeer door de literatuur aangevreten. [...] En ik kan me niet op het leven storten, ik kan het niet. Om te leven moet je kracht hebben en begrijpen, keuzes kunnen maken. Ik heb dat nooit gekund. Evenmin als van politiek begrijp ik iets van al die andere commoties van het leven.’Ga naar eind28. Na het verschijnen in 1949 van drie romans in één band onder de titel La bella estate laait de oude querelle weer op. Monti schrijft Pavese een brief waarin hij hem naar aanleiding van de trilogie beschuldigt van morele zwakheid, haat jegens de toekomst en een onmenselijke filosofie. Hij noemt Pavese een krachteloze Kapaneus en een imitator van D'Annunzio. Pavese reageert fel: ‘Er komt een verdenking bij me op. Dat jij gevoelsmatig zo verbonden bent met de gegoede burgerij dat je je ergert wanneer ze door de stront wordt gehaald, en dat je bovendien met je voluntaristische denkbeelden zo verbonden bent met de wereld van de arbeid dat je van een boek een abstract optimisme van een militante soort eist. Het is duidelijk dat we elkaar in dit geval niet kunnen begrijpen.’Ga naar eind29.
Terug naar 1990. In het jaar dat Paveses 40ste sterfjaar werd herdacht ontstond er als gevolg van de publikatie van het taccuino segreto te midden van de festiviteiten een enorme opschudding. Men sprak al gauw zelfs van een scandalo. ‘Nu beschouw ik hem als iemand die gevlucht is, een deserteur,’ verklaarde de ex-communistenleider Pajetta tegenover een journalist van La Stampa.Ga naar eind30. En toen Fernanda Pivano en Pajetta eens voor de televisie debatteerden, voerde Pivano aan dat Pavese een terughoudende man was, waarop Pajetta haar toebeet: ‘Zeker, zò terughoudend dat gedurende het Verzet niemand wist waar hij uithing.’Ga naar eind31. Anderen waren subtieler in hun reactie. Veelal kwam men met psychologische verklaringen. Zoals bijvoorbeeld Luisa Sturani, een dochter van Monti en de vrouw van Paveses beste jeugdvriend, de schilder Mario Sturani. ‘Pavese is nooit antifascist geweest,’ zei ze in La Stampa. ‘Hij is nooit iets geweest. Hij was een eeuwige adolescent, een getormenteerd mens, nerveus. De ene dag dacht hij dit, de andere dag dat. [...] Cesare bestond het 's avonds in God te geloven en als atheïst wakker te worden.’Ga naar eind32. En Giancarlo Muscetta, destijds Einaudi-collega van Pavese in Rome en tegenwoordig literatuurhistoricus Italiaanse letterkunde: ‘Ik heb mij niet verbaasd over de inhoud van het notitieboekje. Het zijn intellectuele oefeningen, gedachten zonder voornemens ze in praktijk te brengen, kwellingen van een hypergevoelige ziel.’ Het idee dat het taccuino segreto een experiment was, keert ook terug bij Pivano: ‘Volgens mij zijn het meditaties om een (roman) personage beter te kunnen definiëren. Misschien de fascist Lucini uit La casa in collina.’Ga naar eind33. Muscetta en Mondo beschouwen Paveses inschrijving als lid van de Communistische Partij na de bevrijding in 1945 als een manier om zichzelf te rehabiliteren, een symbolisch gebaar om zijn schuldgevoel te onderdrukken. Hiervoor zou pleiten dat Pavese ook na 1945, in zijn werk bij Einaudi, nooit een beslissende politieke positie ingenomen heeft, nooit de indruk van politiek engagement heeft gewekt. Franco Vaccaneo, conservator van het Centro Studi Cesare Pavese in Santo Stefano Belbo, legt een verband met de afbrokkeling van het communisme enige jaren geleden: ‘Vergeet niet dat Pavese al weer meer dan veertig jaar dood is. In Italië behoort hij inmiddels tot de canon. Hij is geen cultfiguur meer, zoals hij nog wel was in 1968, toen ikzelf studeerde. Onder de studenten van Turijn had hij toen de status van een symboolfiguur. In die tijd, waarin Marx, Marcuse en Sartre onder de studenten hoogtij vierden, konden ook de Italiaanse schrijvers die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Verzet of bij de partizanen hadden gezeten, op veel sympathie onder de studenten rekenen. Pavese was in 1968 nog niet de apolitieke schrijver die we nu in hem zien. De reacties op het verschijnen van het taccuino segreto kunnen gezien worden in relatie tot de afbrokkeling van het communisme en de crisis binnen links als gevolg daarvan. Daardoor is de kwestie rond het “geheime” notitieboekje in de kranten enorm opgeblazen.’Ga naar eind34. | |
[pagina 111]
| |
Hoe zal men Pavese nu herdenken? Waarschijnlijk bevestigt het schandaal rond het taccuino segreto het beeld van de tragische kluns, de ridder van de droevige figuur: hij, geboren individualist en aartstwijfelaar, tastte eerst de ideeën van het fascisme af - en sloot zich vervolgens uit schuldgevoelens aan bij die andere totalitaire ideologie, het communisme, waarvoor hij de meest nederige karweitjes verrichte. Hij, die - zoals Natalia Ginzburg schreefGa naar eind35. - hield van de stilte en de schaduw, op zichzelf was en zwijgzaam en nog geen veer van een mus kon krenken, hield zich op te midden van intolerante, hoogdravende wereldbestormers en brallers. ‘Zijn grote intelligentie,’ zegt Ginzburg, ‘rijp, gecompliceerd, volwassen, contrasteerde met de onrijpheid van zijn karakter, met de aangeboren eenvoud van zijn wezen. Hij is een verteller geweest en een dichter; het is rechtvaardig en eerlijk dat men hem zo herdenkt. En ook was hij een van de hartstochtelijkste, nederigste en minst cynische mensen die ooit op aarde hebben geleefd.’ Laten we hopen dat men hem zo herdenkt.
Met dank aan Anton Haakman |
|