den op. ‘Maak jij je nu maar nergens zorgen over. Ik zorg wel voor je. Het gaat jou tenslotte helemaal niets aan.’
Ik word opgebeld door Jean-Pierre, de eigenaar van het appartement dat Leon onder water heeft laten lopen. ‘En toen sprongen de stoppen,’ vertelt hij, ‘vandaar dat de huisbazin de brandweer heeft opgebeld.’
Hij pauzeert even en lacht.
‘Het hele gebouw zat drie dagen zonder elektriciteit,’ zegt hij.
‘Maar ja, ik zat in Londen,’ zegt hij.
‘Toen ik thuiskwam vond ik het natuurlijk wel vreemd dat al mijn meubels op hun kant stonden,’ zegt hij. ‘Alsof men grote schoonmaak gehouden had.’
‘Ik denk dat de schade slechts drieduizend dollar bedraagt,’ zegt hij. ‘Ik bedoel, ik denk niet dat u nu uw huis moet verkopen. Het is maar een betrekkelijk klein bedrag.’
‘Ja, die Leon heeft aardig huisgehouden. Er waren drie brandweerlieden en drie agenten nodig om hem in bedwang te houden. Ha, ha. Die Leon.’
‘Wanneer komt Leon nu uit het ziekenhuis?’ vragen Nadine en Stephanie mij gezamenlijk. Stephanie is weergekeerd van haar kerstvakantie, ik slaap vannacht in de lege kamer van John.
‘Maar morgen komt de nieuwe huisgenoot,’ zegt Nadine, ‘dan moet je op de grond in de woonkamer slapen.’
Stephanie lijkt me, zo mogelijk, nog mooier dan Nadine. Beide meisjes hebben de blauwe ogen en het zwarte haar van Elizabeth Taylor, alhoewel de schedel van Stephanie bijna kaalgeschoren is en haar resterende haar paars geverfd.
‘Het geeft af aan de muur,’ zegt Nadine, als ze ziet dat ik ernaar kijk.
Nadine is de dochter van een van mijn beste vriendinnen, en schijnt me te bewonderen. Dit is al de tweede keer dat ik bij haar logeer, op haar uitnodiging trouwens, en ze vertelt me, met grote gretigheid, wat ze aan haar moeder niet kwijt schijnt te willen.
Zo heeft ze me twee avonden geleden haar uitgebreide condoomverzameling laten zien. Andere mensen verzamelen lucifersdoosjes of porseleinen varkentjes, maar Nadine verzamelt condooms, ze heeft er ongeveer 250, in alle maten en kleuren, met allerlei grappige opschriften.
‘God, Nadine, weet je nu echt niets leukers,’ had ik eigenlijk willen zeggen, maar dat zei ik niet. In plaats daarvan informeerde ik of ze exemplaren ervan aan haar bedgenoten aanbood, maar dat bleek niet het geval te zijn. ‘Nee, deze zijn veel te mooi,’ zei ze. ‘Ze moeten er zelf maar een meebrengen. Het is meer een soort statement.’
Aan bedgenoten heeft ze trouwens geen gebrek, en Stephanie al evenmin. Sinds ik hier ben is het een komen en gaan van mannen geweest, en ook de telefoon staat de hele dag witgloeiend. Ik heb al vele keren met een Jonathan en ook een Marc gepraat die beiden, zeker vier keer per etmaal, naar Stephanie informeerden en vurig naar haar terugkomst leken te verlangen.
Als ik dit aan Stephanie vertel zegt ze: ‘Oh, die.’
Nadine en Stephanie hebben me vanavond samen bij de voordeur opgewacht en voeren me nu mee naar de keuken.
‘Nadine gaat lekker voor ons koken,’ zegt Stephanie. ‘Maak het je gemakkelijk. Je zult wel moe zijn. Wil je iets drinken?’
Ze loopt naar de ijskast. ‘Bier, wodka, gin? We hebben van alles.’ Ze is geheel in het zwart gekleed en op nogal uitdagende wijze. Een zwarte maillot, een zwarte slobbertrui, en daar tussenin een minuscuul zwart rokje, eigenlijk meer een soort versiering, een uitwaaierende smalle strook. In haar maillot zit overigens, op een nogal strategische plek, precies in haar kruis, een groot gat, dat zodra zij zich enigszins bukt, zoals op dit moment, voor de ijskast, zichtbaar en ook almaar groter wordt.
‘Een pilsje alsjeblieft,’ zeg ik en Stephanie komt het brengen en gaat dan ook een mooi glas uitzoeken in de kast aan de muur.
‘Ik ben wel blij dat ik met Nadine samenwoon,’ zegt ze, als ze tegenover me is gaan zitten met een flink glas wodka voor zich en haar benen op een andere stoel heeft gevleid. ‘Want zelf kan ik niet koken. Ik weet alleen hoe je een salade klaar moet maken.’
‘Zal je alsjeblieft tegen mijn moeder zeggen dat ik