De Revisor. Jaargang 20(1993)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Lucas Hüsgen Codicil voor zeelucht en tijd nee er trippelden schol en leeuwerik en de brasem van ster en puf kuste de meerval van licht in deeg supernova leerde er zijn vinnige veren de kunst van het snuffelen als hartstocht rochelen in zware zee turbines schuurt het zout de brandstofleiding onder een foxtrot voor supervezels verdrinken zeer gesmeerde parelduikers ondanks vertrouwelijk vernomen belofte en hun laatste gedachtenlezer roeit door stratosfeer met straten ingelegd die lichtgevend dromerig koper voor schaamte zeehond tijd en aarde koosnamen goden wind en tong en rots meanderend en veilig uit bleef varen om niet langer gekneveld te verlangen naar het zeemanschap van marteling boeg aan de grond in vliegende storm kweelt brandstofleiding geef fossielen zout tolden in zeilen de matroosjes boven die krullekopjes verstrooide want lachend mondharmonika's hebben enkele jaren lang water en druif geaaid zonder tempelslavin bezorgden met tong in struif als kozenden rondtoerden in de trein het codicil van golfslag in het oor omwille van gala-diners in kaartenhuizen aan oevers van stookolie en stigmata de groente van Shetland wier van getreur dus zeewater in brandstofleiding stuurloos jammert de vliegende storm hoopt bodemloos strijkje op de meikorf gonzend broos schamel onderkomen voor die koortsdromer die onderworpen bougies en armaturen uit de kofferbak der schedels beleefd aanbevolen heeft wat zij vergaten te verhogen om te verlagen wat zij verwezenlijkten en niet vanuit hun bargoense goesting politiek van schitterende olietanker met asfalt voor ongedurige contacten hardnekkig claxonnerend te foeteren op die onvoorwaardelijk hartgrondige hemel van hartgrondige tijd in waakzaam gewandel dat snaterend vleugels uitslaat eidereend regelmatige gewassen houden irissen bijeen koralen kroelen onder kombuizen met oren die netten opzweepten hamervissen van het laagste water naar de pyjama van zanderige baaitjes op te slepen [pagina 47] [p. 47] met zwart zout drijft het pek voor steden uit koepels boven lijsterbessen dwarrelen al eerste codicils van vluchtende vissersboten gekneusde duivepoten onder jachtig ademende wijnrank en jichtige nek van kabeljauw in carburateur ontdekken in de schemering vreemd splinterend staal isolatiefolter van gezonde slaap ondervraagt landschappen mag schedels ontvangen stuurloze snavel eet het pek van de steden als zee en ruik hier niets voortijdig serveert een afvalemmer brandende potaarde en de duivels neuriënde bij van goud en straf aan de trouwhartig rondvlinderende vrouw voor alle netten die onder het koortsig licht van zeekoeten schaduwen van snavel en drenking gebrouwen tot tijdloze passage in mompelbare spreukjes bij wist te vijlen misschien bedolf zij te lang het poreuze universum van maanvis en mens onder nooit gebouwde meesterwerkjes van cryptische architectuur en ledematen van draaideuren en aanhankelijkheid van rollende spoeltjes in woorden brandstof stuurloos op snavel rug buik en eidereend drijf toch weg sponzige lava van deze vuurtoren die wakend boven slaperige krabben en algen geen gewiekste trouwe haringen van gestrengheid als koperen kus die je dobberend kon vangen knipogend aanreikend komend te eten verlangt er varen bootjes aan de uitgewezen klip voorbij voor de kajuiten wijkt de zeelucht in de schelp kruipt de tijd van zalmen het waren de vensters der woorden die het schip vermaakte aan de machine de netten slepen door de trage verten de weeffout wie weeromkeerden keerden niet weerom het pek der steden is vermakelijk Vorige Volgende