putogen neer zoals van hem verwacht wordt en begint nog wilder te dansen en te kraaien.)
Dan krijgt tante Sfera er genoeg van, ze tilt hem op, draait hem om, slingert zijn pootjes naar voren en plant hem op haar schoot. Tomtom Macoute, het gangsterhondje zoals zijn vader het speelgoedhondje noemt, komt aangedribbeld en begint aan zijn tenen te likken, de tenen van zijn ene voetje. De tong van het hondje kriebelt en hij begint te wiebelen op tante Sfera's schoot. Kort erop ‘verhuist’ hij na een laatste kus op het kraakbeenbolletje naar een andere schoot, hij het knuffeldier, de lapjespop. Hij leunt achterover en rust uit van de emoties, vooral die van anderen, soest bijna even weg. Door twee smalle oogspleten neemt hij ondertussen de kamer een beetje wazig waar.
Maar dan ineens is hij klaarwakker. Hij ziet hoe oom Pim, zijn kans schoonziend, zijn armen uitstrekt om hem over te nemen van tante Petra. Hij verzet zich hevig en kronkelt krijsend onder de handen vandaan. Hij schreeuwt als een marsepeinvarken zoals zijn vader het noemt.
- Laat maar, zegt zijn moeder. Hij heeft zo zijn nukken.
- Hij wil zeker niet bij iedereen op schoot zitten, zegt tante Cosima.
- Niet bij iedereen hè, zegt ook Pim beledigd. Toe maar.
- Hij heeft zijn nukken, de vaderman, zegt zijn moeder, of hij speelt ze, daar kom je niet achter.
- Misschien is het de lichaamsgeur die bepaalt of hij iemand wel of niet mag, zegt tante Melka.
- Nee, zegt zijn moeder, want buiten ruikafstand heeft hij zijn keuze al gemaakt. Het lijkt volstrekt willekeurig... maar ik weet het niet... Ook zij laat nadenkend haar blik een ogenblik op hem rusten, een vriendelijk spiegelende blik.
Een tiental kussen later breekt het gezelschap op. (Was het zijn verjaardag? mams verjaardag?) Hij wordt in een hoek van de kamer geplant om met wat funktioneel gekleurde houtblokjes te spelen en met een houten paardje waarvan de poten en de hals kunnen bewegen. Als ze allemaal in de hal staan geeft hij het paardje een rotklap zodat het wegdraaft en gaat in z'n eentje op ontdekkingstocht. Kruipend over het vloerkleed, over kleurvlakken als ondiepe afgronden - steeds opnieuw is het spannend de overkant te bereiken -, zich soms half oprichtend om aan te stoelzittingen te ruiken, doorkruist hij de kamer in de richting van de eethoek die haaks op de langwerpige woonkamer staat. Duwt op een pedaal van de piano, rukt zachtjes aan het in plooien neerhangende gordijn dat eruitziet als een vrouwenrok, sabbelt wat aan een stoelpoot, eet een paar wormen die op het vloerkleed rondkruipen, graaft een gat in de vloer, een hele gang en kruipt er door, kronkelt al sneller en sneller, met zijn vurige adem de monsters en donkere schaduwdieren die hem belagen op de vlucht jagend, tot hij in de eetkamer weer bovenkomt. Het felle licht valt in schuine bundels door de glazen tuindeuren. Hij knippert met zijn ogen en rolt zich behaaglijk op zijn rug, zijn buik, zijn rug.
Op dat moment ziet hij hoe oom Pim de hoek van de eetkamer rondt, speurend naar hem. (Hij heeft iets ‘vergeten’.) Als hij hem heeft ontdekt buigt hij zich triomfantelijk over hem heen en kijkt met zijn dubbelfocusogen op hem neer. Rolt hem dan met de punt van zijn schoen om als was hij een wentelteef. Wentelt hem nog eens om, zijn mond vormt een woord, een naar woord. Hij weigert te gillen. Kruipt dan zo snel hij kan naar het snoer van de staande schemerlamp, rukt er uit alle macht aan en trekt de lamp om. Met een klap valt deze op de vloer, waarbij het snoer uit het stopkontakt springt. Zijn moeder komt onmiddellijk op het lawaai af. - Wat is er gebeurd? vraagt ze geschrokken.
- Hij is door de kamer gekropen en heeft de lamp omgegooid, de kleine smiecht, zegt oom Pim.
- Stoute jonge, zegt zijn moeder, je kunt jou ook geen moment alleen laten.
Ze neemt hem op en knuffelt hem. Hij schokt in haar armen.
Wat ze niet weet is dat oom Pim, voor ze de kamer binnenkwam, de stekker in zijn rechtervuistje heeft geduwd en hem nog vlug een paar elektriese schokken heeft toegediend, schokken waarvan hij de nawerking nu nog meent te kunnen voelen.
Lachend: - En nog steeds als ik eraan denk krijg ik een schok en gaat de lamp branden.
⚫