De Revisor. Jaargang 20(1993)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Jan Kuijper De tombe van Goethe Voor iemand die het woord zozeer veracht moet ik wel tot het diepste wezen gaan. De woorden die hier noodgedwongen staan zullen ongezocht zijn en onverwacht; de vleugelen van mijn gedachtenkracht blijven, waar die van de arend machtig slaan, nog onontploken; straks breekt het zich baan, wanneer wij raken aan de hoogste macht, laagste onmacht van de schouders onder mij. Ik maak mij los en zing het hoogste lied. Hoor en zie je me nog? 'k Ben bang van niet - toch vlieg ik voor jou, sterker, ik ben jij: ontdooien tijd en plaats in onze woning, dan ben ik jouw, ben jij mijn winterkoning. De tombe van Percy Bysshe Shelley De nachtlucht in wat het daglicht niet veelt! tussen de letters hier lees je het in, daar staat het wit op zwart, met tegenzin versleutel en verkeer je wat verheeld blijft en verwrongen voor wie als een spin tot eigen spijt benijdt. Bevooroordeeld ziet die in vliegen zijn zwarte evenbeeld, de witte papiermier is hem te min. De fluisteringen zijn niet van de lucht en licht als glimwormen, als pinkstervuur, als de bliksem - en ook zo snel voorbij. De donder rolt, in een vloek en een zucht is dweepziekte afgedaan, het avonduur geeft voedsel aan geruchten: jou en mij. [pagina 22] [p. 22] De tombe van Hugo von Hofmannsthal Wie mij maar lopen zag, die moest het weten! heb ik gedacht, omdat ik niets meer woog en het niet waar kon zijn dat ik bewoog als de anderen, op wie de last van eten en drinken drukt, maar zonder zich te meten met het heliumgas dat naar omhoog streeft in de schoot, tot op de regenboog welkom in het Walhalla wordt geheten! Jij loopt en loopt, doodgewoon op de been. Ik neem dezelfde plaats in, maar ik zweef. De weg is leeg. Geen bomen, geen rietkragen. Vogels vallen overal om je heen. Kleine vogels, pestvogels, ik. Ik leef, jij leeft. Van mij liep jij op alle dagen. De tombe van Stefan George De rijpe vruchten kloppen op de grond alsof wij daar levend waren begraven en ons door ons aan hun kennis te laven konden verbinden (een monsterverbond te zamen met vleermuizen, draken, raven) aan wie de dood zelf in de wereld zond, het werk en al ons wee. Deze avondstond staat in het teken van een overgave waarmee geen lafheid wil zijn aangezegd. Aan geen dove oren is het ingeblazen, wij zijn al generzijds van goed en slecht. De liefde schuilt in een doublet van hazen op wie het geen tweemaal hoeft aangelegd. Er zit nog leven in de ravenazen. [pagina 23] [p. 23] De tombe van Norbert C. Kaser 's Morgens is het mos een parket van ijs, de vijver parterre, stalles de struiken; de loges in de boom ga ik gebruiken als uitkijkpost ondanks de hoge prijs: uitgegleden naar beneden te stuiken. Er was een mannetje dat was niet wijs, dat bouwde op takkerijm. Een hele hijs, maar nu kan ik dan mijn vleugels ontpluiken. Sabel op zilver moet ik blijven staan als op een filmstill of een wapenschild. Als ik beweeg is het met mij gedaan: daar wordt het hermelijnvlokje gevild. Het veld smelt en de zon is opgekomen over de kraaiuitval onder de bomen. De tombe van Ernst Herbeck wit is heel goed. zo menig ei is wit en ook de kolen van de Langedijk. Eierkolen zijn allemaal gelijk zoals zij komen rollen uit de kit in het fornuis. Mijn tante en oom zijn rijk, zij hebben een kasteel dat als een pit in 't midden van de witte Schermer zit, en op hun kachel kun je tegelijk lawaaisoep maken en een omelet, terwijl er in een torenhoge pan ook nog schuimend een luierwas opstaat, een grote nicht het avondmaal opzet. De peper met zuurkool maakt mij tot man van het vee op stal waar dit huis op staat. Vorige Volgende