De Revisor. Jaargang 20(1993)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] B. Zwaal waarop verlaat zich de zee dubde duin over zee dacht na over zand van miljoenen zo fonkelend zo wonder van wal schemer schampend ziltwier van gloed schond de schemer woei kou in het doodbot stil van het hek viel ik de tuin uit scherp aan de mist zeilde ik door bedruppelde nacht wijd was nabij bezwoer het roer morste het duinnat schonk zee [pagina 14] [p. 14] ik beren het kasteel beschutting tegen dood en kou, en vol van brood, muziek en dekensvoller vrouw de gracht drijft aan gene zijde lijft de verte mij vrij aan deze zijde stijft blijven mij bij is toerijden er tot van groter eindigheid dan 't zijn erin op slot steevast een lokroep op dat uur. en ik ben mijn schuur niet uit, zit vast achter de riek. zij snelt zich open langs de kledderbeek put uit de rozen extra prikkel die haar verkoelt en schroomvallig - nou, die blos - langs 't sloeriepad laat slingeren, die blos van innig roze, en het paarsjuweel. ik reik mijn polsen naar de deur, de klem van wankelen vergrijpt zich aan de grendel en 't slaat weer toe, mijn afgeslotenheid, niet verder dan het spinrag van het ruitje reikt mijn afgetrokkenheid, terwijl zij de beek uitdaagt, en beet in zon der ochtend zet. [pagina 15] [p. 15] de roos van Gelderland beschermde beekdal en vallei en gaf van verre het stuivend zand een maning te blijven te liggen in rust aan de voeten der jeneverbomen zij zag niet en stond stil een rilling van tijd gleufde haar bladeren hard om de bocht, daar stoven de dagen niets wist zij van staal noch van het snelle wegennet een aarzeling kwam over haar zij legde neer de droom van 't kleine landpad de berg daalt af, het is een mooie berg hij kwijt zijn vloed over de wijde landen geeft leven af dat niemand groet draagt handenvol de dagen met zich mee die niemand steelt, die niemand neemt hij valt vanzelf en mooi stromen zijn handen leeg over de melkkoe en de ezel grazig de turf verrast zich tot een brand die zachtjes geur geeft aan een fijne mist zo voelt de berg zich leeg en goed de zee omspoelt en spoelt de twijgjes tierig, van een jonge boom, geloven weer in 't weer en kantelen het blauw van haar, dat lichte, mengt zich met het roze, ook van haar het is de scheiding van de ochtend, het is de scheiding van de geesten, vervat in ochtendschoon, het is het denken op de smalle zeereep, dat zijn loon krijgt in vaak bedrogen ogen, het is een vreemde jubel die ook niets begrijpt. Vorige Volgende