ren en volkse spreekwoorden, en dit uitgerekend op een ogenblik dat de meeste Italiaanse prozaïsten zich op het gebied van taal en stijl spiegelden aan het voorbeeld dat Alessandro Manzoni had gesteld in zijn I Promessi Sposi. Met de laatste en definitieve versie van zijn lijvige historische roman, die hij in 1840 publiceerde, had deze schrijver een model van beschaafd Toscaans proza in het leven geroepen dat tot diep in onze eeuw een onaantastbare norm zou blijven. Geen wonder dus dat publiek en critici aanstoot namen aan de taal waarin Verga zich uitdrukte. Het andere aspect dat erkenning en populariteit in de weg stond was Verga's sombere, fatalistische kijk op het leven; ook hier was de auteur in de contramine, want hij publiceerde in de beginfase van een eindelijk verenigd en vrij Italië, toen het land nog in volle euforie leefde, wat zich uitte in patriottische, heroïsche, zij het niet altijd even waardevolle hoeraliteratuur.
Verga daarentegen was een groot bewonderaar van Zola en Maupassant, en in iets mindere mate van de grote Russische schrijvers uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Bijgevolg wilde hij in Italië een opvatting van de literatuur ingang doen vinden die een perfecte tegenhanger moest worden van het naturalisme dat in andere Europese landen hoogtij vierde: het verismo, woord dat vanzelfsprekend is afgeleid van het adjectief vero (‘echt’). ‘De hand van de kunstenaar moet volledig onzichtbaar blijven - de roman zal dan de indruk geven van een reële gebeurtenis; het kunstwerk zal zichzelf lijken te hebben gemaakt.’ De schrijver wacht een dubbele taak: hij moet zich kunnen vereenzelvigen met zijn personages en tegelijk afstand nemen van hun lotgevallen, die hij totaal onbewogen moet optekenen. Hij mag geen emoties laten blijken en geen kritiek spuien, zelfs niet wanneer hij wantoestanden beschrijft. Verga onderscheidt zich echter van de Franse en Russische naturalisten doordat in zijn ogen mislukte levens niet noodzakelijk te wijten zijn aan een ongunstige maatschappelijke achtergrond; volgens hem hebben die alles te maken met een vermetele, onterechte drang naar hogerop.
Gianfranco Contini, de meest gezagvolle Italiaanse literair-historicus uit onze eeuw, heeft terecht opgemerkt dat Verga, die tweeëntachtig werd en rond zijn vijfentwintigste aan zijn oeuvre was begonnen, zijn meesterwerken in een tijdsbestek van amper tien jaar schreef. Het ‘begenadigde decennium’ wordt in 1880 ingeluid met de novellenbundel Vita dei campi, die over het leven van een keuterboertje op Sicilië gaat. Verga zou later het meest bekende verhaal uit de bundel, Cavalleria rusticana (= Boereneer) verder uitwerken tot een succesvol toneelstuk, waaruit nog later Mascagni de gelijknamige opera in één bedrijf zou puren, die helaas aanleiding gaf tot langdurige twisten en processen in verband met de auteursrechten van het libretto. De veristische lijn werd doorgetrokken met de bundels Novelle rusticane en Per le vie, beide uit 1883, en met de romans I Malavoglia (1881) en Mastro Don Gesualdo (1889).
Verga is zich altijd scherp bewust geweest van de mentaliteitskloof tussen hogere en lagere standen. In het inleidende verhaal Fantasticheria (= Hersenspinsels) van de novellenbundel Vita dei campi polemiseert hij als hij op ongewoon sarkastische wijze het verschil onderstreept tussen de aanblik van de kuststreek rond Acitrezza, in de buurt van Taormina, zoals die wordt ervaren door een sjieke dame op doorreis (ze vindt het landschap prachtig, en dat hebben alle toeristen haar sindsdien nagezegd), en anderzijds door de vissers voor wie die verrukkelijk blauwe zee slechts een vijand is waartegen je dag na dag moet vechten om in je meest elementaire behoeften te kunnen voorzien. Verga had genoeg landerijen geërfd om zijn hele leven lang niet voor de kost te hoeven werken, en hij behoorde op het politieke vlak tot de conservatieve bourgeoisie. Paradoxaal genoeg heeft hij de ‘kleine lieden’ veel beter beschreven dan de mensen uit zijn eigen milieu. Hij heeft zich op onnavolgbare wijze in de denk- en leefwereld van het Siciliaanse proletariaat ingeleefd, hoewel hij dit proletariaat slechts heeft gekend vanuit het perspectief van de grootgrondbezitter. Minder bekend is dat hij ook de ‘kleine lieden’ uit Milaan levensecht heeft geportretteerd, terwijl zijn ‘roots’ in het andere uiteinde van Italië lagen. Zelfs in eigen land wordt Verga ook vandaag nog te vaak uitsluitend beschouwd als de man die de ellende van Siciliaanse