De Revisor. Jaargang 20(1993)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Maria van Daalen Teorema 1 Iemand moet het lichaam van je beweging zijn en je bewonen tot de dood eruit volgt. In de grond zijn de tienduizenden zaden die mij een leegte maken in vlees en optillen door de aarde, stukkend. Pijn stijgt tot boven het maaiveld. Alles wat opent eet eerst inwendig en legt zich dan vast als een holte die draagt als een hand, mijn beginsel. Hazelaar, haast je, sla je takken langs het gat dat ik ben. 2 Druipend, als bramesap langs de polsen, purperrood zijn de verse werkwoorden. Ik heb het bed opgemaakt; achter mij zoemt de fax en het antwoordapparaat; wortels zuigen de aderen vol, brokkelende lippen ontvouwen als voedsel, als vocht. Maar ik buig de klimop opzij omdat de vijver diep in de keel stilstaat: omdat de stem bindt en ik beweeg mij zoekend langs de rand van de tafel. [pagina 25] [p. 25] 3 Iemand kijkt peinzend naar mij om, iemand haalt het andere woordenboek, iemand geeft mij zijn woord voor de poort van de hel. ‘Het is een vloedlijn,’ zeg ik, maar hij weigert de gedachte die heen en weer spoelt als het kleine ruisen van een oorschelp. Omdat ik gaandeweg in mijn lichaam - omdat ik het woord ‘lichaam’ maar niet vinden kan. 4 Iemand slaat de bladen om en beeft; hierin komt hij mij tegemoet. Iemand beweegt zijn lippen en beseft: ik kan mijn plaats niet voor je innemen hoe ook je lichaam groeit binnen mijn lichaam. Het spreken berust bij de navel en komt omhoog uit de geopende rugzijde. Een verbinding bestaan, een trilling ingaan. Geen andere. 5 Omdat het bijna dag is maakt mijn lichaam goud stromend onder mijn nagels langs de kade en door de kleinste openingen van mijn ogen. Ik ben de spiegeling van het gesprek; geen ritseling verklaart mij nader als de rivier mij telkens even tegenhoudt. Maar er beweegt een blad aan de laurier voor het raam, de schaduw van een gouden stuifmeelkorrel bedekt ons, wij dwalen in de holte van een langzame taal. Vorige Volgende