terwijl ze loeide en brieste en het kwijl in lange slierten uit haar mond liep.
Toen direkt na elkaar twee treinen langskwamen, uit tegengestelde richtingen, gleed ze uit. Ze viel op haar linkerzij, ze kwam direkt weer overeind en viel op haar rechterzij. Daarna kwam ze niet meer overeind, haar benen begonnen schokkende bewegingen te maken en ik zag dat haar tong nu ver uit haar mond hing en dat overal aan haar bek bloed zat.
Ik stond erbij en keek ernaar, ik wilde wel iets doen, maar ik wist niet wat, maar ik was te laat en ik hoefde niet want ik kon niet want het was niet echt. Er was geen koe, en de wereldbevolking was niet in korte tijd verdrievoudigd, integendeel, er was veel tijd overheen gegaan en we hadden alles reeds lang van te voren zien aankomen en regelingen getroffen die voor dergelijke situaties noodza-
Maar 's avonds, toen iedereen weg was, liep ik naar haar toe. Ze lag stil op haar zij. Ze ademde, haar neusvleugels gingen licht op en neer. Ik boog me over haar heen en voelde de warmte van haar lichaam in mijn gezicht. Waarom ben je niet gekomen, moeder, toen we riepen? Waarom ben je weggegaan? De lichten in de kamers zijn aan, we hebben de lichten in de kamers aangedaan, de gordijnen opengelaten. Iedereen is gekomen vanavond.
Ik schrok. Ik keek om me heen. Had iemand mij gezien? Wat deed ik hier? Wat was nu eigenlijk een koe?
⚫
We reden naar zee, het was avond, het was al enkele uren lang donker, het waaide zeer hard. Toen we aankwamen was de boulevard bijna helemaal verlaten. Het waaide harder nog dan we dachten, het zand kwam in dunne slierten de boulevard op en werd zichtbaar in het lantaarnlicht. We reden stapvoets naar het einde van de boulevard, passeerden een of twee stilstaande wagens. Het zand was onophoudelijk hoorbaar tegen de buitenkant van de auto.
Toen de motor uit was bleef de auto heen en weer gaan in de wind. We stonden met de voorkant van de auto naar zee, konden enkele meters van het strand zien. Daarachter was het donker.
Of we nog wel zouden gaan. Dat het harder waaide, toch nog, dan we dachten. Op de motorkap bewogen kringen van zand. Maar dat je nu en dan iets durven moest, in het leven, want waar bleef je.
We probeerden ons gezicht te bedekken, renden enkele tientallen meters van de auto weg, en begonnen recht tegen de wind in het havenhoofd op te lopen. Ik voelde het zand direkt in mijn gezicht komen. We draaiden ons om en begonnen achterwaarts te lopen. Onze jassen plakten tegen onze ruggen. Onze broekspijpen waren grote stokbroden geworden.
Bij de eerste knik in het havenhoofd bleven we staan. We moesten onze voeten telkens verzetten. We zouden de wind nu niet meer recht van voren hebben, keken naar het water verderop dat met tussenpozen over het havenhoofd heen sloeg. Ze draaide zich half om en riep iets, ik kon haar niet verstaan.
Toen de wind afnam begonnen we weer te lopen, maar na enkele meters nam de kracht van de wind weer toe. We werden naar de rand van het havenhoofd geduwd, bukten, bogen helemaal door en bleven zo staan, enkele meters van elkaar vandaan, beiden met een hand plat op het steen. Mijn jas werd opgestroopt, ik voelde het water over mijn rug komen, keek op naar de kust en zag de hoge flatgebouwen van de boulevard, bewegingloos naast elkaar, op de galerijen de kaarsrechte rijen lichtjes.
Op de terugweg namen we een andere route. We reden over kleinere wegen, stopten nu en dan voor een stoplicht, wachtten. Een enkele keer kwam er een auto uit de andere richting. Donkere wolken dreven dicht aaneen langs de hemel. Uiteindelijk reden we tussen de huizen en de bebouwing uit het open land in.
De weg waarop we reden werd smaller, en bochtiger, we reden op een oude dijk. Niet ver van een molen stopten we. Ze stapte uit en liep naar achteren. Het licht van de koplampen bleef voor ons uit schijnen op de zanderige weg. Honderden vliegjes en fladderende motten vlogen in het licht.
Ik draaide het raampje omlaag, voelde de kou, hoorde het ruisen van de wind weer en van de auto's in de verte, en schrok opeens. Vanuit het donker waren twee of drie koeien naar het hek komen lopen en blijven staan. Ze stonden bewegingloos naast elkaar en keken me aan. Hun ogen en neuzen glansden in het donker.