De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] C.O. Jellema An odor evoking nothing Alsof ik dat niet ben - wanneer, na regen van gisteren wellicht, nog in de gangen een geur uit een andere tijd bleef hangen: je komt van buiten, in huis loop je tegen zo'n beeld van vroeger op, grootmoeders lange rok ruisend, zwart op wit, je bent verlegen om woorden en, zolang je hebt gezwegen, in haar voorbijgang als in droom gevangen, ruik je de weck, fles aan fles in de kelder, het zuurkoolvat, de appelen, de wijn, zoet het slachtwild, van zolder de karwij - zo'n binnenkomst, voor een moment heel helder iemand die in het hierzijn thuis is zijn: beeld, goed noch slecht, straks sterft het weg met mij. [pagina 73] [p. 73] 't Was mij het liefst dat alles niet bestond dan als bedenksel, zo één met mijn geest, deze weer in zijn oorsprong deel geweest van een ondenkbaar ongegronde grond - het is wat men reeds bij Plotinus leest, die tot Eustochius' komst zijn stervensstond uit wist te stellen - 't woord niet uit zijn mond of onder 't bed vandaan flitste het beest, vorm van herschepping, oorzaak zondeval, de potenloze slang, die in een spleet het raadsel met zich meenam van de dood -: ‘op jou heb ik gewacht’. Zijn ogen groot gericht op wie die daad van vriendschap deed, bracht hij iets gods terug in het heelal. Leer van Elpenor die in roes van wijn half slapend opstond met Odysseus' helden, van 't platte dak viel, nek brak - zijn ziel snelde naar Hades om de leidsman voor te zijn; meer tot verheldering van diens gekwelde bestaan droeg hij niet bij - diens levensreis troostend symbool voor thuiskomst in paleis - dan zo der dwazen wens te kunnen melden: plant op het graf de roeispaan die mijn hand tijdens de barre tocht gespierd omspande, dat iets van mij blijft nu mijn beide handen - waartoe een levensloop, de hoop te landen: schuim, van branding op onbewogen stranden - tot schim verschimmelen in dodenland. Vorige Volgende