De Revisor. Jaargang 19
(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Rein Bloem
| |
[pagina 60]
| |
Levens onzin doordringt ons van een vreemd verband... dat is waar de dichter op mikt. De muziek der sferen heeft zijn hooggestemde inhoud verloren, maar ondertussen blijft de natuur zingen bij bek van: houtduif, leeuw, olifant, beer, haan, zee, bijen, mus, winterkoninkje, gaai, roodborstje. Ik noem alleen de zangers in de Notes..., vooral in de eerste bundel, de ouverture van de ‘whole’, Harmonium, zitten er nog veel meer. Muziek is even onverstaanbaar als natuur, dus waarom zou poëzie zich niet af en toe in deze chaos van stemmen, deze dolgedraaide potpourri mengen? Zelfs als er een heuse componist aan te pas komt, speelt er voor een deel nog nonsens mee:
Mozart, 1935
Dichter, neem plaats aan de piano.
Speel het nu, zijn hoe-hoe-hoe,
Zijn sht-shit-sht, zijn rikketik,
Zijn nijdig onbedaarlijk lachen.
Wee je gebeente als zelfs een paar noten Brahms niet meer mogen meedoen, dan wordt het dodelijke ernst:
Anglais mort à Florence
Muziek begon hem te ontbreken. Brahms, toch
Zijn donkere verwant, liep vaak apart.
Na een crisis van jaren besloot Stevens het voortaan grotendeels anders te doen: de zee moest een menselijke stem krijgen, liefst een muze die door de dichter zichtbaar kon worden gemaakt, een ordening op de wijze van de taal, geen nabootsing van de cacofonie. Het eerste grote voorbeeld is natuurlijk te vinden in de tweede bundel: Ideas of Order.
De idee van ordening in Key West
Zij zong voorbij de geest van de zee.
Het water kreeg nooit vorm voor brein of stem,
Als een lichaam, niets dan lichaam, wapperend
Met lege mouwen; en toch bracht zijn nabootsende
Beweging voortdurend gehuil teweeg, veroorzaakte
Voortdurend een gehuil, onmenselijk, dat van de ware oceaan.
De zee was geen maskerade. Net zo min als zij.
Lied en water kwamen niet tot samenzang
Zelfs als wat zij zong was wat zij hoorde,
Want wat zij zong werd woord voor woord geuit.
Het kan zijn dat in al haar zinnen de stroom
Van het malende water en de hijgende wind doorklonk;
Maar zij was het, wij hoorden niet de zee.
Want het lied dat zij zong had zij alleen gemaakt.
De altijd gehuifde, tragisch gebarende zee
Was niets anders dan een plek waar zij liep te zingen.
In welke geest? zeiden we omdat wij wisten
Dat het in die geest was dat wij zochten en wisten
Dat wij daarom zouden vragen telkens als zij zong.
Als het alleen de diepe stem was van de zee
Die opklonk, of zelfs gekleurd werd door de vele golven;
Als het alleen de verste stem van hemel
En wolken was, van het verzonken rif in water-muren,
Hoe helder ook, zou dat de diepe lucht geweest zijn,
De zwellende spraak van lucht, een zomerklank
Herhaald in een eindeloze zomer
En alleen de klank. Maar het was meer dan dat,
Meer zelfs dan haar stem, en die van ons, temidden
Van het zinloos beuken van water en wind,
Theatrale verten, bronzen schaduwen te hoop
Op hoge einders, bergachtige sferen
Van hemel en zee.
Het was haar stem die de hemel
Het scherpst liet zien op het punt van verdwijnen.
Zij gaf het uur de maat aan van zijn eenzaamheid.
Zij schiep als enige de wereld
Waar zij in zong. En toen zij zong, werd
De zee, hoezeer zichzelf, eigen
Aan haar lied, want zij maakte het. Toen wisten wij,
Ziende hoe zij voortschreed daar alleen,
Dat er nooit een wereld voor haar zijn zou
Dan de ene die zij zong en zingend schiep.
Ramon Fernandez, zeg mij, als je het weet,
Waarom, toen het zingen ophield en wij keerden
Naar de stad, zeg waarom de glazige lichten,
De lichten van de vissersboten daar voor anker,
Bij het vallen van de nacht, schommelend in de lucht,
| |
[pagina 61]
| |
De nacht meester werden en de zee verkavelden,
Zones met blazoenen en vlammende bakens markeerden,
Rangschikkende, verdiepende, betoverende nacht.
O gebenedijde razernij voor ordening, bleke Ramon,
Woorden van de geurende portalen, duister-besterd,
En van onszelf en onze oorsprong,
IJler afgebakend en kantiger van klank.
Taalmuziek, zoals te horen is op de prachtige opname die van dit lied van de zee bestaat: Stevens leest het langzaam en verstild en het bijzondere ervan is, dat het woord voor woord verstaanbaar is. In de biografieën kun je lezen dat in werkelijkheid zijn lezingen nauwelijks tot het publiek door konden dringen, want hij hakkelde en sprak te zacht. André du Bouchet die heel Harvard in draf doorliep om op tijd te zijn, en met hem vele anderen, hadden de grootste moeite om er bij te blijven. Maar die opname is pure klank.
Dat hedendaagse componisten daar op vallen zouden, was voorspelbaar, dat er in de lage landen weinig te beluisteren valt eveneens. Er is een grammofoonplaat bij Gaudeamus met Allan Blanks versie van Thirteen Ways of Looking at a Blackbird, een compositie uit 1964-5. Je leest de reeks (zie de vertaling van Willem van Toorn in New Foundland, jaargang 2) in zeg drie minuten, het stuk duurt 23 minuten en probeert een eindeloze beweging in variaties tastbaar te maken. Ik weet niet of dat gelukt is; op de hoes staan trouwens twaalf vogeltjes van Braque. Onvindbaar tot dusver is Schallplatte DGG 18759 LPM bzw. DGG 138759 SLPM (Stereo) waarop evangelist Ernst Haefliger en het Drolc-Quartett Eine Amsel dreizehnmal gesehen, een compositie van Boris Blacher (1957) zingt. Ik neem aan dat hij zo begint:
Zwischen zwanzig Schneegebirgen regt sich nichts Als das Auge einer Amsel. De in het verre Oosten en bij ons ook zeer vertrouwde zangvogel heeft vele noten op zijn zang gekregen. De meest curieuze versie is die van Walter Hekster, uitgegeven door Donemus. Inderdaad een Nederlandse componist, jarenlang wonend in Connecticut, op steenworp afstand van Hartford. Ook andere composities, onuitgegeven, zijn op Stevens gebaseerd: Autumn Refrain, Credences of Summer, The Auroras of Autumn, maar verder dan die titels gaan die niet. De merelcompositie moet het stellen zonder zang en is geschreven als een geleide improvisatie voor orgel; geen harmonium, maar een elektronisch orgel. Dat ziet er beeldschoon uit. Wel met tekst is Heksters The Snow Man, voor sopraan, percussie en basklarinet. De vertaling is nog onbekender:
De sneeuwman
Men moet hart voor de winter hebben
Om naar vorst te kijken en de takken
Van de dennebomen met een korst van sneeuw;
Men moet heel lang koud geweest zijn
Om de jeneverbessen ruig van ijs te zien
De sparren bars in het ver geschitter
Van de januarizon, en niet te denken
Aan wat voor ellende in de klank van de wind,
In de klank van een handvol bladeren,
Die de klank is van het land
Dat vol is van dezelfde wind
Die waait over dezelfde barre plek
Voor de luisteraar, die luistert in de sneeuw,
En, niets op zichzelf, niets onder ogen ziet
Dat er niets is en wel het niets dat is.
| |
[pagina 62]
| |
Deze muziek van de roaring wind, onze dierbare Vocalissimus, is al wel geordend in terzinen, later de geliefkoosde vorm van Stevens' veelzeggendste gedichten, maar de regellengte staat nog niet vast, geen alexandrijn te zien. Het is trouwens ook het eerste koude gedicht, opmaat voor al wat koud gemaakt zal worden om de warme golfstromen van leven en werken aan te kunnen. Oscar Venceslas de Lubicz-Milosz, Litouws kleinkind van de zangeres Natalia Tassistro, volstrekt onbekende vertaler in het Frans van Hölderlins Laatste lied van Sapfo, heeft eens over de dichter geschreven:
‘Dat is pure poëzie, de poëzie zelf: er klinkt daarin iets ondefineerbaars en onvergetelijks, soms iets van Baudelaire maar dan hemelser, soms iets van Goethe maar dan menselijker, iets van Shelley die ophoudt vrouw te zijn, begint te zingen als Homerus dwars doorheen een voorvaderbaard, iets van Byron die van zijn troon afdaalt en zich mengt met de menigte der nederigen; het is bewonderenswaardig mooi.’
Geen zee gaat Milosz en Stevens te hoog om koud en warm, hoog en laag, vrouw en man, ernst en luim, verbeelding en werkelijkheid op elkaar af te stemmen, de medleyed sound die in The Idea of Order at Key West nog niet werd aangedurfd, maar in de noten wel: ...
He had to choose. But it was not a choice
Between excluding things. It was not a choice
Between, but of. He chose to include the things
That in each other are included, the whole,
The complicate, the amassing harmony.
...
Hij moest kiezen. Maar er was geen keus
Tussen uitsluitend dit of dat. Er was geen keus
Tussen, maar van. Hij koos in te sluiten
Wat in elkaar besloten ligt, de gehele,
De gelaagde, verzamelende samenklank.
[de vertaling verschilt hier en daar van III-6 in het begin van dit nummer; de herziening komt op eigen rekening volgens het principe van verandering en plezier, R.B.]
Terug naar de merel voor de verandering. Er is tot ieders verbazing nog een Nederlandse componist die Thirteen Ways op muziek heeft gezet en wel in de vorm van een cantate. De partituut van Jan Wisse, nooit uitgevoerd of uitgegeven, ligt momenteel in Luxemburg, een kopie in eigen handschrift. Het origineel stuurde de componist op naar de tekstdichter die hem daar hartelijk voor bedankte, lezen wij in Letters of Wallace Stevens [no. 814]:
[Hartford, Conn.] February 15, 1952. Dear Mr. Wisse:
Many thanks for your kindness in sending me a copy of the cantata.Ga naar voetnoot2 Before doing anything else with it, I am going to take it with me to New York when I go down next week and arrange to have it bound, at least sufficiently to preserve it. I am especially interested in musical settings of my poems. People, however, are so accustomed to emotionalism, at least in songs, that my sort of thing may require a special audience. Will you excuse me if I call your attention to the following: in the name Connecticut the sixth letter (c) is silent. The accent is on the second syllable. The correct syllables are: Con-nect-i-cut. Do you know anyone having to do with genealogy? I am of Dutch descent and I have one or two questions that I should like to ask someone. I have no thought of bothering you. Sincerely yours,
Eén stomme c teveel ditmaal. What syllable are you seeking, Vocalissimus, in the distances of sleep? Zo luidde de slotvraag in Harmonium... Speak it, was toen het antwoord, jaren later moet zelfs een letter worden geschrapt. Men hoeve zich niet te verbazen over Stevens' genealogische vraag: hij was altijd op zoek naar de oorsprong, an immaculate beginning, een ever-early | |
[pagina 63]
| |
candor, unscrawled fors (blanco kladjes), first ideas... als er maar mee geleefd en gewerkt kon worden, als er maar the freshness van aanvang en herscheppen in zit, if music be the food of love, play on. Er zijn nog meer merelvariaties die er als partituur veelbelovend uitzien: Thirteen Ways of Looking at a Blackbird van James Hartway voor sopraan, geprepareerde piano, fluit en twee, drie slagwerkers, waarvoor hij in 1971 de Phi Mu Alpha compositieprijs won; de partituur ligt bij de NOB, tot geruststelling kan ik voor liefhebbers meedelen dat als drumstel an inexpensive toy steel drum kan dienen en nog geruststellender: a harsh sound is not wanted. De partituur van Peggy Glanville-Hicks voor sopraan en piano (NOB) heb ik nog niet gezien, maar u hoort er zeker van. Erg nieuwsgierig ben ik ook naar Robin Holloway's stuk voor vier solisten, kamerkoor en orkest van Sea Surface Full of Clouds, waarin de ogenschijnlijke kouwe kikkers Stevens zijn meest autobiografische gedicht schrijft: een bootreis in de Pacific met Elsie zijn vrouw: ‘In that November off Tehuantepec’; na jaren huwelijk met veel no's werd tijdens deze chaleur vacante dochter Holly verwekt: ... Then the sea
And heaven rolled as one and from the two
Came fresh transfigurings of freshest blue.
Het lijkt wel een sprookje, de kikker als prins van een dichter.
De vertaler laat hier verstek gaan, zoals zo vaak uiteraard. De Notes hadden ook als Etudes voor de hoge c het licht mogen zien voor mijn part: een bas kent zijn grenzen. Als toegift en da capo het verhaal van de banjo. De vertaling van II-5 heeft de vijf vertalers om beurten veel hoofdpijn bezorgd (koorheer Aspirine van III-5 en 6 ten spijt). De brave planter, die op zijn blauwe eiland als balling zo geleefd en gewerkt heeft, dat er lang na zijn dood nog van alles door blijft groeien en bloeien, heeft aan het eind van zijn krachten afscheid genomen van ‘the banjo's twang’. Sighing that he should leave the banjo's twang, luidt de laatste regel. Tien lettergrepen dit keer, beginnend met eensoort lang-kort-kort (of heffing-daling-daling) ritme en dan gaat het regelmatig in tweetakt verder. Maar die engelse genitief, wat daarmee te doen? Toch niet zoiets als de man zijn hoed? De banjo ploing, des banjo's ploing (of ploink), sbanjoos ploing of mogen we zelfs afscheid nemen van een klank alsof die een vriend of geliefde is?
Zuchtend dat hij scheiden moest van Banjo Ploing.
p.s. De enige echte c en die scrawny cry komen uit Not Ideas about the Thing but the Thing Itself, het laatste gedicht in Collected Poems. Het eindigt met een afdoende antwoord op de vraag wat een supreme fiktie is: ‘A new knowledge or reality’. | |
[pagina 64]
| |
Henk Visch
|
|