De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Jan Kuijper De tombe van Wallace Stevens 1 Onzin doordringt ons met een vreemd verband terwijl de zin pardoes de straat op smijt. Toch is er meer dan de toevalligheid die lange marskanalen aanlegt, want beter geblazen dan de mond gebrand, zodat geen domheid tot verwijten leidt, zodat wat er beklijft na bedenktijd de spiegel is van verstand en verstand. Tuig olifanten op, leer beren dansen - dan zul je beide bulten van je kemel vanzelf door het oog van de naald zien gaan naar waar het helder is, dat is de hemel, dat is de woestijn waar je levenskansen alleen bestaan binnen de karavaan. 2 Geluid als alle andere. Het houdt op. Wanneer de stilte een nieuwe pauze inlast is het een wonder wanneer het nog past - dat doet het dan ook niet. Zoals de knop tussen twee zenders in kan staan, hiphop en aleatoriek, in 't duister tast een hand naar boven, naar de boekenkast - zo komt jouw kans pas als ik ermee stop. Waar we leven en leven waar dan ook klinkt alles door elkaar. Als de sirene van de zweefmolen voor een ogenblik het stoomorgel laat stikken in zijn rook, dan worden wij wat onvast in de benen. Weer oud en jong dansen we, jij en ik. [pagina 57] [p. 57] 3 Het moet mogelijk zijn. Het moet zo zijn van mij. Ik ben eerzuchtig als de dood en optimistisch: de vruchtbare schoot van moeder aarde zal, zij het met pijn, mij laten halen wat ik wil. Te groot is niets voor mij en niemendal te klein; ik toon het wezen in donkere schijn en geef hem terug na stoot na stoot na stoot. Om uit licht een muziek te horen stromen is makkelijker dan uit duisternis. Lagere zinnen, jullie taak ligt hier: op golven zal ze benedenwinds komen van wat het hele eieren eten is - reuk, smaak, gevoel doen het halve plezier. Dat de dichter altijd staat in de zon is dat het is de dochter of de zoon en dat wel wil weten ook. Schraag de troon, verdorde epigoon! Aan de levensbron barst de moeder uit haar nopjesjapon, de vader stelt zijn embonpoint ten toon in zijn knollentuin, tussen zijn pronkboon en zijn dood, alsof ik er nog bij kon. Brengt u de felle helderheid van vrede, dan ga ik bokkig in de zonneschijn belast en beladen naar de woestijn en mekker roepende in duistere rede. Ik sterf van sprinkhanen en wilde honing. In mijn luchtspiegeling doop ik een koning. [pagina 58] [p. 58] Henk Visch Vorige Volgende