De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Maria van Daalen Onderweg ‘verdranno, che si versa nella vena e chiama’ Stefano Dal Bianco Binnen deze tastzin ben ik levend. 's Nachts dwaal ik door mijn verloren aquaduct, ik tel de brandhaarden, de dode bronnen. Waar zijn voetstap staat wacht ik. Stof warrelt om de hoek, een geur van versteende uitwerpselen. Verder verschuivend dan aarde, dan mijn schaduw volgen kan, wijk ik in zijn ogen, zijn hand die krabt, die mij openhoudt. Wanneer ik opga, over de zee zwevend, wijnkleurig als een moedervlek, win ik hoogte door mijzelf in te vallen tussen de riffen: huid, koraalrood openrijtend. Zeedieren komen en proeven mij en leggen hun eieren in losse handen, uitwaaierend vlees, wolken rondom een schouderblad, mijn geur die een druppel verspreidt in de stroming. Een lichaam dat je waarneemt, vult kloppend een dubbele kokkel. Ik kom aan land in je handen. Telkens verdwijnt de eerste afdruk van mijn voet, groengloeiend en oplichtend, als ik voortga over het vochtige zand. Ik stap uit de schelpen, ik brand mij aan schuim en achter mij knappen de wieren. Er zijn liefste plekken die doorbreken in ooit gestreelde huid. Hij legt zijn handen onder mijn navel en voltooit het stromende bekken waar papavers bloeien en ontbladeren. Melksap komt omhoog, persend. ‘Wil je mijn vlees weggeven, Herinnerde, wanneer de zaden in mijn maag geworteld worden, wanneer ik uiteenval in kruipend leven en overal uit mij heen opbloei? Ik word zachter dan je lippen verkennen en proeven in de eerste nacht; mijn lippen ontsluiten het bot dat ik ben mansdiep in de grond. Wanneer ik opnieuw opensta voor je aanrakingen die ik naar buiten breng, alle, die zijn bewaard tot dit lichaam mijn vlees vergeet en bederft: geef mij dan weg.’ Een opening in het stromende zand brengt de kleinste palm aan het licht, maar een gesloten citroen kent zijn citroenplant wanneer die uitzet, groen vanaf zijn pit. Daarom zijn de berichten dringender geworden: ik ben het woord. [pagina 55] [p. 55] De ruimte zingt rond als een engel onverstaanbaar hard aankomt. Maar de microfoons zijn al getest, de boxen verschoven. Ineens valt het licht in met de snelheid van denken losgescheurd van de spiraalnevels. Nog tollend komt in één beweging elke andere tot stand. Glinsterend vult de rivier de rivier en aarzelt de druppel in druppels die waar een steen in de stroom roeit om hardnekkig zijn plaats te behouden terugspringen tegen de richting. De wisselende kleuren moeten samen wit zijn of zijn zij zwart als de melk van een dode? Ik versta verzetten als stap voor stap voortgaan en breken wat binnendringt in de voet. Daarom zing ik mijn lichaam uit elkaar. Zij wondt haar voeten als zij danst tussen de scherven die ik schep. Restanten van oneindigheid bewaren de glans van de dunste spiegel en sterven doet zij niet, zij is op de dood gezet als koningin. Zij wondt haar voeten als zij danst. Telkens verraad ik haar, rood als purper, op de plek waar zij net wegstapt. envoy Prince, Kroon van wit, Een vleermuis is niet dichterbij dan een zwaan. Ze gaan uiteen, deze om te sterven, gene om zingend te sterven. Zomaar, als ik je handen zie, hoe ze wijzen op aanraken, tasten, weet ik dat je mij bewoont. Er is geen dier dat ik niet ben. Nu de doorzichtige vogel opvliegt, brandt de helderrode kers op mijn lippen. Vorige Volgende