De Revisor. Jaargang 19
(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
1Toen hij wou schrijven wat
diep in zichzelf verzonken was
en door zichzelf verzonnen was
ging wind de ramen keren
en zijn bloed steeg in het glas.
Engelen stikten in een ademtocht.
Een mes kan vrouwelijk zijn,
een holte in een pen
kan brullen als een stervende beer.
Waarom zou hij dan niet verzinnen
dat hij hier, in deze spieren,
de streling van zijn tegenbeeld verspeelt?
Lijnen en stemmen lopen door elkaar;
föhnvissen hangen rond een volle maan,
en in het rijzen en dalen van koud licht
door de Venetiaanse luiken stroomt
de gedachte aan smetteloos water,
zwarte libellen, een vrouw die
haar borsten toont aan het
kreupelhout voor haar.
Zomer zuigt bloed uit het fruit,
en in de witte t-shirts van de
avondgasten op terrassen:
lichamen, rijpend voor de nacht.
| |
2We are the mimics. Clouds are pedagogues... Een man moet, opbotsend tegen
een raam, inzien dat hij niet
in zijn eigen blik kan staan.
De wond op zijn voorhoofd,
in de zon, moet getuigen
van de grens die hij verzon.
Hij ziet voorbijgangers aan een meer;
en de brug die hen draagt
doet hem zeer.
De geest waarin de ochtend drijft
schenkt hem een jonger lichaam,
sterk genoeg voor de overkant.
Berg en wolk worden inwisselbaar
en in de vlucht van zijn gedachten
grijpt hij hun vormen met zijn hand.
Zijn hoofd, dat pijn doet in
het licht, wordt door
sprekende vissen schoon gevreten.
| |
[pagina 33]
| |
Gedichten, zegt hij, zijn
gewrichten tussen ademen
en denken, en hij valt.
De brug draagt bergen.
Het wandelpad loopt over in
de bodem van het meer.
| |
3A thing final in itself and, therefore, good... Een man belt draadloos;
een ander breekt een stok in water.
Een derde maakt filosofie
uit takkebossen en een spiegel.
Maar wat moest hij met
bloed in het symbool?
Elk van ons kent zo'n man:
een broer die adelaars en uilen temt,
een ander die kattedarm en breuken
op elkaar afstemt. Soms lult hij
nachtenlang in het café pensant.
Of zit plots in de kroeg bij
Hopper en noemt zijn broeder
décadent. Schuif al die mannen
in elkaar; ze zijn niet eens
voldoende voor een spiegelpaar.
Wat hen ontbreekt is het begin,
het punt waar dingen uit hun
hengsels veren, vleugels waarmee
ze vliegend ophouden te vliegen,
zoals de eerste dichter denkend
aan denken ontkwam.
| |
4He would be the lunatic of one idea Hij ging wat herinnerde woorden binnen
als in een stad die hij herkende:
het ongeziene overzien,
een blik of twee volstaan.
Dan werkt herkennen reeds als kennen
en de richting is bepaald.
Op de Piazza dei Cavalieri in Pisa,
bij het huis van Ugolino, huilden
drie jongens als wolven.
Een oude man met witte baard
tastte snel en behendig
in zijn linnen broek.
De plaats was leeg en de avond,
vroeg in augustus, koel voor
de tijd van het jaar.
Verlatenheid is volheid voor wie
de weg kent in zijn hoofd:
Stevens in Waldorf, na Guatemala,
ging zo zijn herinnering binnen, -
de ene rapsodie verving
de andere fake.
Zon brak met elke stap
door het levende, zich
van richting vergissende lichaam
tot hij zuiver stond
als een kompas.
| |
[pagina 34]
| |
5The sun is an example. What it seems Zon is het moeilijkste symbool
voor wat hem overkomt,
klimt in een bliksemschicht
of staat boven een donker oog,
maakt schaduw van de volger los
en hecht zich vast aan wie bedroog.
Terwijl een man slaapt aan
de vrouwelijkste zijde van zichzelf
komt dauw staan op de vrucht
die hij beschreef.
Dan zakt een oude engel in de
kloof tussen zijn oog en oor,
een afgrond die het hemellichaam
aan zijn zenuw bindt. Hij spreekt
in kunstplaatsen, in de keel van
slapende dj's, in vuurtorens
en pompstations. Breekt door
groen vensterglas in een
verzonnen voorstad, bij een
ondoordringbaar portaal.
Blijft even staan.
Hier woonde een bewustzijn.
Werkte. Zag zich bezig,
onder een versplinterd zenit.
Keek door het oog van de naald,
de nauwelijks door syllaben
aan elkaar te rijgen
schaduwvlekken van modder op kristal,
spoor van iets anders,
een onuitspreekbaar jij,
een uit zichzelf in licht
verduisterend bestaan.
| |
6...not balances Zo lang het werkt is er niets op tegen;
afstand is enkel moeilijk voor wie
de weg beseft.
Rechthoeken en een rijm -
zodat de wereld vorm kreeg
in de dingen rondom hem.
Hij had het labyrint van de
penseelstreek in het hoofd,
beweging van een beeld,
voluit geschreven flitsen,
indruk van vingers in een huid.
Nanzia in de zon, naakt slapend
op de stretcher en haar billen
als een -
nee, zo komt het nooit tot
een model.
Voorbeelden zijn toeval.
Ze strekt zich uit,
opent bruingroene ogen,
kijkt uit de lijst
| |
[pagina 35]
| |
het landschap in:
haar hand kan rusten
op de einder.
Bloot is ze nog veel meer
gesluierd door zijn blik.
Ervaring helpt maar bij herhaling;
al het andere is ondrinkbaar,
een onuitputtelijke bron van niets,
een steen waarop een zwarte mier
de einder met haar plek
zonder beweging schaakmat zet.
Er is geen denken aan het denken
van zo'n beeld: hij heeft de middag
met zijn evenbeeld gedeeld.
| |
7It was difficult to sing in face De zanger en de architect
worden het nooit roerend eens:
een lier om in te wonen
of een huis vol boventonen?
Alles wat waar is wordt,
in zijn wederhelft, alles
wat zwaar is en bederft.
We weten dat de zanger sterft,
moe van de kronkels in de weg,
beesten niet langer onderweg
van leven naar een beeld.
De bouwer echter werkt in stilte.
Hij stapelt steen op steen.
Hij fluit tussen zijn tanden.
Het lied, zegt hij, dat is
voor als het dak af is.
Hij spuugt zich in de handen.
En op het beekje, in de tuin,
drijft plots een liertje op de stroom.
Daar blijft het steken bij
een stuk arduin.
De bouwer neemt net schaftijd
en de wolken zijn van schuim.
De barsten in de steen gaan zingen.
Wat gemeten is, wordt puin.
|
|