De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Margreet Schouwenaar Aanzien Ik zag drie lampen hangen. Even groot, hoewel een maar scheen. Ik keek en dacht, ja ik dacht: ‘Hoe schijnt een muur in beweging,’ maar herinnerde me niet wat ik wilde zeggen. Geen verklaring van feiten schoot te hulp. Alleen, ik dacht: ‘Ja, wanneer er voortgang is die verschilt van fluisterende ambities en weloverwogen hartstocht en verdergaat dan ervaring toestaat doet het licht geen kwaad: het draagt vleugelslagen, het trappelen van de wind en zelfs de kleine mus die neerstrijkt op het zand.’ ‘Maar,’ ik dacht, ‘als licht verschiet, zich tot donker spoedt (O, niet meer dan als oorzaak van gewaarwording of als verschijnsel dat zichtbaarheid reikt) laat het steen begoochelen.’ Zo wist ik, onverklaard, dat een lamp steen tot bewegen bedriegt, en elk ontstoken licht tot vergruizen. [pagina 59] [p. 59] Stromend vlak Tussen de tanden van de tijd, als Jonas in een groots karkas, kom ik telkens de zee tegen die zich mij laat zijn. Als de eeuwigheid van een eerste omhelzing. Zwijgend de stroom wijst een kring waar het wachten dringt. Verzonken de rust daarin. De balseming van een wintermorgen. Onberoerd tot de dag. Tot opnieuw een deining de stilstand naar bewegen tilt, en alles onbeantwoord en aanhoudend als een fanfareorkest bestaan eist, leven vraagt. Slaand het bekken valt de golf die het onbegonnene achterlaat. En opnieuw, hart halfstok, ritme dat het leven laakt. Het mechaniek is oud. De veer teer. Het moment, tot aan de rand besmeerd met eigen aard, kraakt als verse sneeuw. Geen spoor leidt naar haar leegte. Zo scheep te gaan. Post Een lege weg als mijn bestek. Aan beide zijden wijden zich schriel stakerige bomen aan het toeval van hun plaats. Ze lichten op en doven weer, als de ogen van eenzamen, wanneer verloop mij tot voorbijgang lokt. ‘Zo moeten gebeurtenissen staan, als van hout gebouwd,’ denk ik, terwijl het licht de vormen schuift tot kooi, tot kier, tot bedelhand, als zoekt het een macht die voorvallen vouwt tot nog te zenden brieven. Na elke bocht nieuw bouwland. Een bord geeft de prijzen aan die kopers tot dromen wekt. Lastig als geheimschrift verspreidt de wens zijn tekens. ‘Reduceren is de kunst een lek te kiezen,’ meen ik. Het donkert al. Voor mij ligt de weg uitgestrekt. Ja, de weg groeit, terwijl ik niet kleiner word. En alles is aanwezig. Bestaan eist een zekere ballast. En kijk, het gaas van de nacht wordt uitgezet. Takken stromen in het duister weg. Ik ben het gewicht van mijn lot, post in het licht dat zich nog een moment door het donker wringt als een hagelwitte enveloppe waarin te lezen waar ik mij bevind. Vorige Volgende