De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Kreek Daey Ouwens Aaien Je voeten op mijn voeten aaien. De nacht aaien. Wat wil de nacht? Nog steeds is er geen sneeuw. De straten aaien en de deuren, de zon op alle deuren aaien, de vastgesjorde wind, de stenen droefheid in een hond aaien. Je hebt de vorm van een dichte doos. Je slaapt. Ik kan je nu niet open maken. De slaap stroomt door de nacht, de stille kleren. Geruchten op het dak. Nog even is het zo. De dag komt dichter met de dingen maar verder je gezicht. [pagina 57] [p. 57] Waan Ik zie hem zitten door het raam. De grond droogt licht op na de regen. Zijn das is bijna goed geknoopt. Hij praat met de daken. Het blauw van zijn nagels. De wondroos van binnen. Hij is zo wit en zo dun als een kind. De wind draait een koppige tent rond zijn benen. Zijn hand denkt hardop. Het applaus kan beginnen. Hij is overmoedig en hij is bang. Hij is één langspeelplaat. De naald in zijn hoofd staat doodstil te zingen todat ik hem roep. Ik breek in zijn stilte. Hij schrikt. 't Is niet pluis. Er is geen man, geen huis. De lucht staat bol van oude dingen. Langs vogelwegen komt de waan. Maar vogeltje Sneeuw is er sneeuw. De wind over de wegen. De wind wil jou rechtop. Soldaat op stille voeten. Wie ben je, waar ben je geweest? Streng schittert blauw. Allee, sta op! Vooruit, de ogen open. Een nachtje slapen maar, zodat ik lieve woordjes zeg. Wie denkje wel verdomme dat je bent om te gaan dansen zonder kleren aan. Vorige Volgende