De Revisor. Jaargang 19
(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
André Breton
| |
[pagina 46]
| |
deneerd kan wordenGa naar eind1 en de Hogere Kabbala, de aardse vorm van de Hogere Wetenschap, door de hoge ingewijden angstvallig geheim wordt gehouden, zo kan er al evenmin sprake van zijn het begrip humor expliciet te maken en het aan te wenden voor didactische doeleinden. Dan kun je net zo goed uit zelfmoord een moraal voor het leven willen distilleren. ‘Er bestaat niets, heeft men gezegd, wat een intelligent soort humor niet kan laten verdwijnen in een schaterlach, zelfs niet het niets..., de lach, een van de meest luisterrijke vormen van verkwisting, op het liederlijke af, waartoe de mens in staat is, bevindt zich op de grens van het niets, schenkt ons het niets in onderpand.’Ga naar eind2 Zo krijgt men enigszins een idee hoe humor zelfs, ja juist vooral, zijn eigen definitie uit zou kunnen buiten.
Onder deze omstandigheden hoeft men zich er niet over te verbazen dat de verschillende enquêtes die tot op heden met betrekking tot dit onderwerp zijn gehouden, tot zeer magere resultaten hebben geleid. Op één ervan, die in het tijdschrift Aventure van november 1921 verscheen en overigens behoorlijk slecht was opgezet, antwoordde Paul Valéry: ‘Het woord humor laat zich niet vertalen. Als het niet onvertaalbaar was, zouden de Fransen het niet gebruiken. Maar ze gebruiken het juist vanwege het onbepaalde karakter dat ze eraan toekennen, en waardoor het een woord wordt dat zeer goed van pas komt wanneer over smaak te twisten valt. Iedere zinsnede waarin dit woord voorkomt, wijzigt de betekenis ervan; en wel zodanig, dat die betekenis strikt genomen slechts gelegen is in de statistische optelsom van alle zinsneden waarin het woord voorkomt en ooit zal voorkomen.’ Deze duidelijke keus voor absolute terughoudendheid is uiteindelijk toch te verkiezen boven de breedvoerigheid die Aragon aan de dag legde toen hij zich in de Traité du style kennelijk ten doel stelde het onderwerp uitputtend te behandelen (zoals je vissen verdrinkt), maar de humor heeft het hem betaald gezet en er is niemand die er sinds die tijd zo genadeloos door in de steek is gelaten: ‘Wilt u misschien de andere anatomische delen van de humor? Welaan dan! neem de vinger die men opsteekt, Meneer, mag ik? om het woord te vragen, dan hebt u het haar. De ogen twee ijswafels. De oren jachthuizen. De rechterarm, symmetrie genaamd, stelt het paleis van justitie voor, de linker is een arm van iemand die de rechter mist... Humor is wat ontbreekt in soepen, kippen, symfonieorkesten. Daarentegen is hij wel degelijk aanwezig bij stratenmakers, liften en klakhoeden... Goed opstel van de beste leerling van de hoogste klas die dit onderwerp willekeurig gekozen heeft en die van de humor alleen de buitenkant kent. Al deze goochelarij is, ik herhaal het nog maar eens, enkel en alleen een uitvlucht. Het komt zelden voor dat de kern van de zaak zo dicht genaderd wordt als door Léon Pierre-Quint die in zijn werk Le Comte de Lautréamont et Dieu de humor voorstelt als een manier om een hogere opstandigheid van de geest te benadrukken, die de ‘absolute opstandigheid van de adolescentie en de innerlijke opstandigheid van de volwassenheid’ achter zich heeft gelaten.
Hoe ontstaat humor... Dit probleem is nog altijd niet opgelost. Men kan hier echter bij aantekenen dat door Hegels toedoen een beslissende stap is gezet in de kennis van het verschijnsel toen hij kwam tot de conceptie van een objectieve humor. ‘De romantische kunst, zegt hij, had als basisprincipe het naar binnen gericht zijn van de ziel die onverschillig bleef ten aanzien van de werkelijke wereld, omdat ze vond dat deze niet naadloos aansloot bij haar wezenlijke aard. Deze tegenstelling is in de periode van de romantische kunst tot ontwikkeling gekomen en wel in die mate dat we zien hoe de belangstelling zich nu eens op de toevalligheden van de buitenwereld richtte, dan weer op de grillen van de persoonlijkheid. Maar ook al leidt deze belangstelling er toe dat de geest zich verliest in de beschouwing van wat zich buiten hem bevindt en de humor, met behoud van zijn subjectie- | |
[pagina 47]
| |
ve en reflexieve karakter, in de ban raakt van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn object, het betekent eveneens dat dit vermogen door te dringen tot het diepste wezen van de dingen een vorm van humor oplevert die in zekere zin objectief is.’ Wij hebben anderzijds verkondigdGa naar eind3 dat de zwarte sfinx van de objectieve humor op de weg die schittert in het zonlicht, de weg van de toekomst, zeker de witte sfinx van het objectieve toeval zou ontmoeten, en dat de hele verdere menselijke schepping de vrucht van hun omhelzing zou zijn.
Wij willen er terloops op wijzen dat de plaats die Hegel aan de verschillende kunstvormen toekent (de poëzie staat aan het hoofd omdat het de enige universele kunstvorm is, zij stemt de ontwikkeling van de andere af op de hare omdat ze als enige in staat is de opeenvolgende situaties van het leven weer te geven) voldoende duidelijk maakt dat de vorm van humor die onze belangstelling heeft, veel eerder zijn intrede heeft gedaan in de poëzie dan in de schilderkunst, bijvoorbeeld. De satirische, moraliserende ondertoon heeft op bijna alle werken uit het verleden, die vanwege enig aspect tot deze humor gerekend zouden kunnen worden, een funeste uitwerking, waardoor ze de kans lopen af te glijden naar het karikaturale. Hoogstens zou men geneigd zijn een uitzondering te maken voor een deel van het werk van Hogarth, Goya, en een paar andere schilders, bij wie de humor eigenlijk meer een vermoeden is, niet meer dan een hypothese, zoals dat het geval is voor vrijwel het gehele geschilderde oeuvre van Seurat, het voordeel van de twijfel te gunnen. De doorbraak van de zuivere en ondubbelzinnige humor op het gebied van de beeldende kunst lijkt gesitueerd te moeten worden in een tijdvak dat veel dichter bij ons ligt, waarbij we de Mexicaanse kunstenaar José Guadalupe Posada, die in zijn bewonderenswaardige, op de volkskunst geënte houtgravures alle woelingen van de revolutie van 1910 laat herleven, als de eerste en geniale schepper van het genre moeten erkennen (naast deze kunstwerken, zou je de schimmen van Villa en Fierro moeten raadplegen om te weten hoe de overgang van de speculatieve humor naar concrete daden in zijn werk zou kunnen gaan, waarbij Mexico met zijn schitterende begrafenisspeelgoed overigens duidelijk het uitverkoren land van de zwarte humor blijkt). Sindsdien voelt dit soort humor zich in de schilderkunst volkomen thuis. Zijn zwarte gras knispert onophoudelijk op alle plaatsen waar het paard van de ‘Bruid van de Wind’ van Max Ernst voorbij is gekomen. Binnen de grenzen die het boek stelt, bestaat er niets dat meer af is in dit opzicht, niets voorbeeldigers, dan de drie romans in ‘collage’-vorm die hij geschreven heeft: La femme sans tête, Rêve d'une petite fille qui voulut entrer au Carmel, Une Semaine de Bonté ou les sept Eléments capitaux.
De filmkunst kon eigenlijk al vanaf het eerste begin niet om de humor heen, omdat de film niet alleen zoals de poëzie opeenvolgende situaties uit het leven uitbeeldt maar bovendien hun aaneenschakeling zichtbaar wil maken, en wel zodanig dat deze kunstvorm, om ontroering teweeg te brengen, gedwongen is hiervoor nogal extreme oplossingen te bedenken. De eerste komedies van Mack Sennett, sommige films van Chaplin (The Tramp/The Pilgrim) en de onvergetelijke Fatty Arbuckle en Picratt staan aan het begin van een traditie die uiteindelijk zal moeten leiden tot het soort eendagsvliegen dat het eeuwig leven heeft, waartoe One Million Dollar Legs en Animal Crackers behoren, alsmede tot die uitstapjes naar de diepste spelonken van de menselijke geest, waarin je zowel elementen van Fingal als van Pozzuoli terugvindt en waarvan Un chien andalou en L'Age d'Or van respectievelijk Bunuel en Dali, met daartussen in nog Entracte van Picabia, een goed voorbeeld vormen.
‘Het wordt langzamerhand tijd, zegt Freud, dat wij ons vertrouwd maken met bepaalde karaktereigenschappen van dé humor. De humor heeft niet alleen een in zekere zin bevrijdende werking, en is daarom te vergelijken met het spirituele en het komische, maar heeft ook nog iets subliems en verhevens, kenmerken die je niet aantreft wanneer deze twee manieren om een gevoel van vreugde te bewerkstelligen het produkt zijn van intellectuele arbeid. Het sublieme heeft zeker te maken met de overwinning van het narcisme, met de onkwetsbaarheid van het ego dat zich triomfantelijk doet gelden. Het ego weigert om zich te laten aantasten, om te lijden onder de realiteit van de buitenwereld, het weigert toe te geven dat de trau- | |
[pagina 48]
| |
ma's van de buitenwereld vat op hem kunnen hebben; sterker nog, het laat zien dat het er zelfs vreugde aan kan ontlenen.’ Freud geeft hiervan het volgende wel zeer grove voorbeeld dat voor zichzelf spreekt: de veroordeelde die wanneer hij op een maandag naar de galg wordt geleid, uitroept: ‘Dat is nog eens een goed begin van de week!’ Men weet dat hij aan het slot van de beschouwing die hij aan de humor heeft gewijd, verklaart deze te beschouwen als een manier van denken die erop gericht is, de verspilling van energie die door pijn veroorzaakt wordt, te reduceren. ‘Wij kennen aan dit nogal zwakke lustgevoel - zonder precies te weten waarom - het karakter toe van iets dat van grote waarde is, wij ervaren het als bij uitstek geschikt om ons te bevrijden en ons in een soort roes te brengen.’ Volgens hem berust het geheim van de humoristische levenshouding bij sommige mensen op het zeer sterk ontwikkelde vermogen om, in het geval van groot alarm, het bewustzijn van hun ego over te dragen op het superego dat genetisch opgevat moet worden als de erfgenaam van de ouderlijke instantie (deze instantie houdt het ego vaak stevig onder de duim door het te behandelen zoals vroeger de ouders - of de vader - het kind behandelden.) Het leek ons interessant om deze opvatting te toetsen aan een aantal individuele interpretaties van het begrip humor, alsmede enige teksten waarin deze humor literair gezien zo volledig mogelijk wordt uitgebuit. Gezien het feit dat we ze onder een gemeenschappelijke noemer hebben gebracht die van essentieel belang is, hebben we gemeend voor het gemak in onze beschouwing de Freudiaanse terminologie te kunnen aanhouden, met voorbijgaan aan het voorbehoud dat het door Freud gemaakte onderscheid tussen het id, het ego en het superego, dat noodzakelijkerwijs een kunstmatig onderscheid is, nu eenmaal oproept.
Wij geven toe dat bij deze keuze persoonlijke voorkeur een belangrijke rol heeft gespeeld, omdat een dergelijke aanpak ons de enig zinvolle lijkt bij een dergelijk onderwerp. De grootste angst, de enige reden tot spijt zou eventueel kunnen zijn dat we nog niet kieskeurig genoeg geweest zijn. Om deel te kunnen nemen aan het zwarte toernooi van de humor moet je inderdaad heel wat selectierondes doorstaan hebben. Het terrein waarbinnen zwarte humor mogelijk is, is begrensd door een zeer groot aantal zaken, zoals domheid, sceptische ironie, grappen zonder diepere betekenis... (de lijst zou heel lang worden) maar bovenal is hij de doodsvijand van de sentimentaliteit die de indruk wekt zich voortdurend in het nauw gedreven te voelen - de sentimentaliteit die altijd een blauwe achtergrond heeft - alsmede van een soort bekrompen fantasie, die zich maar al te vaak voor poëzie uitgeeft, zich volkomen nodeloos inspant om de geest aan zijn gebrekkige kunstgrepen te onderwerpen, en die ongetwijfeld zijn gekroonde reigerkop niet zo lang meer zal opsteken naar de zon, temidden van de andere papaverzaden.
Vertaald door Ieme van der Poel
Uit: A. Breton: Anthologie de l'humour noir, verschenen bij J.J. Pauvert (1940) | |
[pagina 49]
| |