30. God, dood, seksualiteit, het bedrijf der geesten lenen zich bij uitstek als gespreksthema's tussen mensen van geringe eruditie: iedereen heeft er wel een mening over en de diepzinnigheid krijgt men er gratis bijgeleverd.
31. Ik vind dat de Schepper ook lamlendige kijkers nodig heeft, alleen maar kijkers, vormloze nietsnutten die alleen maar op hun luie kont willen zitten. Daar hoor ik ook bij.
32. Mijn vader bezat de plaat gezongen door Costa di Milona, een mijnwerker, zoals hij tot vermoeiens toe nooit vergat erbij te vermelden, maar hij draaide hem alleen als hij door romantische gedachten werd gekweld, want zo iets is aan het luisteren te horen. Mijn moeder haatte de plaat, vermoedelijk om de diep verborgen gebieden waarin mijn vader dan met vochtige ogen staarde, en had daarom verboden dat hij het zelf zong of voorzichtig humde, onder het scheren bijvoorbeeld.
33. Op de hoek van de Raadhuisstraat kwam ik de geest van mijn vader tegen, tussen de oerlelijke lampekappen, glimmende droogkappen en electrische scheerapparaten liep hij haastig op mij toe. Ik herkende hem met een lichte ergernis want het is niet de eerste keer dat de taaie oude mij in een of andere etalage opwacht, hij heeft wat dat betreft geen voorkeur en maakt slim gebruik van mijn spiegelbeeld.
34. Ik zijn zoon weet ervan en mogelijk troost dat mijn vader in de eeuwige jachtvelden, want daar toeft hij, hij die mij de prachtigste indianenkoppen heeft getekend, weliswaar in profiel, maar alle Indianen droegen zijn neus.
35. In de keuken was de rode loper uitgelegd; er was thee maar ook koffie voor het geval dat nodig mocht zijn, en verder stond alles op tafel waar hij ooit ‘ha fijn’ tegen had gezegd. Alles geurde op topsnelheid en de tuin buiten het raam was windloos, de vogels een tuintje om, het licht lichtblauw en wat nevelig op hoofdpijn afgestemd.
36. Sommigen zouden later zeggen oud en gebogen, moe van alle gedichten, verzen en gezangen en nog geen koffie achter de knopen.
37. Diep in zijn dommel toch niet geheel onkundig van een samenhang trok hij la na lade open en vond, verborgen achter veel wanordelijk weggepropt papier, een schoolschrift. Hij opende het en bladerde ontroerd het ene lege vel na het andere om. Daarna deed hij het schrift weer dicht en bekeek het etiket waarop met grote, kinderlijke hand stond geschreven: ‘Verzen van onbeschrijfelijke schoonheid.’
38. De poëzie van minnaars is niet om aan te horen, goede minnedichters minnen niet maar lijden en zijn verder impotent als een steen, goede minnaars praten veel en dichterlijk, dat is zo, maar alleen omdat ze een mooie stem heben of om de tegenpartij het denken te beletten.
39. Niets bleef hem bespaard, hij moest ook de hand drukken van ondernemingsraadsleden, krachtig gebouwde lieden met kleine snelle oogjes, die hem toespraken alsof hij op een groot plein stond en die hem dwongen krachtiger dan ooit in handen te knijpen en te zeggen ‘houdt vol mannen, houdt vol, anders zijt ge verneukt’.
40. Overal wordt de moord voorbereid, iedereen is vuil en behangen met de interessantste voorwerpen, de dood in alle verpakkingen... Ik heb foto's gezien van soldaten... dat waren monumenten... Het gebeurt allemaal buiten waar de vogeltjes fluiten.
41. Waarom zou het een maniak moeten zijn, het kan ook iemand zijn die poëzie leest, oordopjes draagt of tabakspotjes verzamelt. Ik verdenk iedereen, ik kan me zelfs een vroedvrouw voorstellen, de boosaardigheid van veel vrouwen is bekend. Alleen de mensen van het abattoir zou ik overslaan, dat zijn goeie lobbesen die geen vlieg kwaad doen, maar verder iedereen.
42. ‘Ik heb ze bezocht,’ zei hij traagjes kauwend, ‘Verdun... Ieperen... Somme... heerlijk.’
43. Diep in de dood zo bespeurde men, diep in de