mate gewekt wordt door de reputatie van een schrijver. Een goed verteller krijgt de luisteraars op zijn hand, die macht heeft hij. En daar is Brakman zich maar al te bewust van.
Wie zijn trouwens de ingewijden die in zijn doolhof de weg menen te vinden? Zijn het formalisten of realisten die hem een warm hart toedragen? De eersten zullen misschien beweren dat zijn boeken perfect geconcipieerde constructies van de ratio zijn. Toch zullen ze moeten toegeven dat het aandeel psychologie dat erin verwerkt is, behalve een speurneus, ook een flinke dosis Fingerspitzengefühl vereist. Traditioneel realistisch kun je Brakmans proza evenmin noemen, al is het voor donkere romantiek dan weer te ironisch. Met De vadermoorders maakte hij de ultieme pastiche van de detective, een genre dat verwant is met de fantastiek van de gothic novel. Nu, het aandeel ‘gothic’ krijgt bij Brakman meteen het predikaat ‘neo’ mee, plastic steunberen incluis (in Over het monster van Frankenstein veegde hij met het oorspronkelijke genre trouwens de vloer aan). Inderdaad, in Brakmans wereld geurt het soms naar slapstick: het is een wereld die verschuift van het psychologisch-realistische (in vroeg werk als Een winterreis, De weg naar huis, Kind in de buurt of Het zwart uit de mond van Madame Bovary dominant) over het psychologisch-parodiërende (in zijn burgerlijke, ‘Haagse’ romans als De biograaf, Een weekend in Oostende, of Van de in hoger kringen verliefde) tot het psychologisch-extravagante (de gekke Ludwig uit De blauw-zilveren koning, de ouwe in zichzelf gesloten dame in Vijf manieren om een oude dame te wekken, de vele debielen die geregeld in Brakmans werk opduiken). En alledrie die categorieën durft hij wel eens op flessen te trekken.
Het is de vraag of Brakman ook hier weer niet aan een mythe bouwt, als zou hij de menselijke geest werkelijk in al zijn geledingen doorlichten. Zijn figuren zijn meestal afsplitsingen van slechts één type: hij die verlangt ergens bij te horen en er toch ook altijd weer naar streeft uit te breken, de conformist die zich plooit naar conventies en gezag en toch angstvallig een eigen identiteit probeert te bewaren. Hele gewone, doorsnee mensen dus, ondanks het feit dat er zulke speciale karakters tussen zitten als een Flaubert-fanaat, een manische koning, of een oude, immobiele dame vol grandeur. Ze zijn allemaal behept met schuldgevoelens, worden geplaagd door een moederbinding die hen zo met het vrouwelijke doet botsen dat ze er op den duur toch de brui aan geven (zoals Sadee in Come-back, die zijn Klaasje, nadat hij al haar minnaars buitengekieperd en haar zelf afgetroefd heeft, tenslotte niet meer hoeft). Hoe irreëel het verlangen naar die vrouw is, kan niet treffender geïllustreerd worden dan door de koningin, die geregeld op de achtergrond van Brakmans boeken langsschrijdt. Het zijn dromers en naïevelingen, zijn personages.
Brakmans vaste mannelijke typepersonage wordt makkelijk geïmponeerd door een autoritair figuur in de buurt. Meestal vernedert die zijn lijdzame tegenspelers: de toneelspeler Dudok in De biograaf, een blaaskaak als Grote Klaas in Van de in hoger kringen verliefde, de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders in De vadermoorders, het zijn allemaal figuren die kostelijk geportretteerd worden maar ook altijd opnieuw met dezelfde variaties hun opwachting maken. Brakman heeft iets met gezag, hij haalt het wel naar beneden, maar daarachter is zijn gevoeligheid voor rang en stand toch goed voelbaar. Nooit laat hij de underdogs, waarmee hij nochtans het meest sympathiseert, dat patroon doorbreken. Na omzwervingen komen ze altijd terug bij hun hiërarchisch ondergeschikte situatie, de roep des schrijvers getrouw. Het zijn gewoontedieren die graag naar huis terugkeren, en zo portretteert hij ze ook erg verhelderend in Een wak in het kroos, waarin hij zijn methode van schrijven analyseert en verdedigt.
Natuurlijk is Sadee uit Come-back dé incarnatie van de vermoeide zwerver, van de Odysseus die naar zijn vrouw teruggaat. Dat doet hij zichzelf aan (zo klinkt zijn naam ook) en daardoor blijft hij in de grond een zwakkeling, die fundamenteel niets aan zijn situatie durft te veranderen. Hij is de Elckerlyc, die Brakman er telkens op uit stuurt om zich te rechtvaardigen, om het hem aangedane onrecht te herstellen, om gelijk te krijgen. Maar hij vangt iedere keer bot en dus gaat hij na een dagje uit in het labyrint van de wereld maar weer huiswaarts. Van de vrijheid van de mens heeft Brakman geen hoge dunk, en daar hebben we meteen een centraal motief uit zijn oeuvre. Het is om dat te illustreren dat hij al die enorme verwikkelingen en verbanden in zijn boeken weeft. Het duidelijkst gebeurt dat in De vadermoorders, waarin inspecteur Duck