omdat de beleving daarvan in het leven voor hem onmogelijk is. Hij gaat schrijven. Literatuur wordt daarmee tot het werkelijke leven, niet omdat het de essentie van zijn levenservaringen zou bevatten, maar omdat literatuur het eerste en oorspronkelijke contact met zijn niet ervaren levenservaringen is. Door geheel voor de literatuur te kiezen, schrijft hij zich het leven in. Herinnering is in dit Prousteaanse procédé een beeld voor literatuur. Door middel van de verbeelding van herinneringen of van de literaire creatie kan contact gemaakt worden met de wereld waarin men afwezig is.
Brakman betoogt in zijn essay ‘Bij nader inzien’ dat door het blikveld van de herinnering eenheid kan ontstaan (1985:18). De wereld wordt in de herinnering verinnerlijkt.
‘Via deze kunstgreep wordt in één blikveld het oude verband hersteld van ik en wereld. De werkelijkheid, eens voor verlangen en verbeelding net iets te zwaar, te eigenzinnig, te onoverzichtelijk en met altijd een kwetsuur achter de hand van het sensitieve brein, wordt in de terugblik tot hanteerbare geest en tot eigendom. Een herschapen eigen leven, zowel evocatie als directe waarneming, reëel maar niet actueel, denkbeeldig maar niet abstract, is in de ware zin des woords een ideale werkelijkheid.’ (1985:24)
Toch is de samenhang en eenheid die door het herinnerend schrijven geconstrueerd wordt slechts één kant van de medaille. De betekenis van de herinnering voor Brakmans schrijverschap wordt niet recht gedaan door slechts naar Proust te verwijzen. Brakman geeft in Pop op de bank zelf aan dat de herinnering niet alleen het heden leefbaar maakt, maar ook andersom: het tegenwoordige maakt ook de herinnering leefbaar.
‘Sinds Proust weten we dat het tegenwoordige ons via het verleden wordt aangereikt, omgekeerd is er geen herinnering gevrijwaard tegen zijn eigen toekomst, het tegenwoordige.’ (11)
Proust zou weinig met dit laatste inzicht aangekund hebben. De herinnering wordt hier ineens tot het tegendeel gekeerd van wat deze voor hem betekende. Herinnering is niet langer de kunstgreep met helende, samenhang scheppende werking, maar eerder een machteloze speelbal van de tegenwoordige tijd.
Ik wil hier uitvoeriger stilstaan bij deze keerzijde van de herinnering. Brakman slaat nu een andere weg in dan Proust gedaan heeft. Op de eerste plaats valt op dat Brakman zich in zijn werk op een ander soort herinneringen richt dan Proust. Proust is in eerste instantie gefascineerd door iteratieve, zich herhalende gebeurtenissen, bijvoorbeeld het dagelijkse ritueel waarmee het slapen gaan omgeven was. Deze zich herhalende gebeurtenissen worden vervolgens zo uitvoerig en specifiek beschreven dat de lezer steeds meer ervan overtuigd raakt dat het om een volstrekt unieke gebeurtenis gaat. Een schijnbaar willekeurige herhaling, een terugkerend patroon, wordt al schrijvend tot een betekenisvol en heilig moment getransformeerd. Aldus heeft de verteller de tijd bedwongen: in dit unieke moment is hij aanwezig.
Brakman daarentegen is niet zozeer gebiologeerd door het terugkerende patroon, maar door de volstrekt onverwachte schok. De traumatische gebeurtenis wordt door hem al schrijvend herinnerd. Het gaat om gebeurtenissen als de volgende:
‘Mijn moeder was in zo'n gram ontstoken door mijn heimelijk wegsluipen in mijn zo soepel geworden ondergoedje dat overal aansloot en nergens hinderde, dat zij uitriep, terwijl haar blik even over een tekening streek die op tafel lag, wat mij waarachtig niet ontging: “Die jongen heeft een seksuele afwijking...”
Het klonk hard, zonder genade en benaderde een officiële afwijzing op diepe gronden. Het doet misschien wat vreemd aan, maar nog steeds hoor ik de kreet in de Pastorale van Beethoven, als na het onweer tot mijn grote spijt de zon doorbreekt. Dat is behalve een metafysisch wisselen van lijfgoed ook de aardse vinger van mijn moeder, en het bezit de stootkracht van de waarheid.’ (41-42)
De herinnering aan deze traumatische gebeurtenis functioneert totaal anders dan herinneringen bij Proust doen. De breuk die deze gebeurtenis teweeg brengt of die met deze gebeurtenis tot het bewustzijn van de jeugdige hoofdpersoon doordringt (die tussen