| |
| |
| |
Jaap van der Bent
Afhankelijkheidsverklaringen
Harry Mathews en de Oulipo
In Harry Mathews' roman Cigarettes krijgt één van de personages, Lewis Lewison, die graag zou willen schrijven, van een vriend de volgende raad: ‘Neem een voorbeeld en kopieer dat. Het voorbeeld heeft inhoud, vorm en stijl. Je kunt die alle drie imiteren, of één of twee ervan; je zult er waarschijnlijk niet in slagen om ook maar één ervan na te bootsen, en die mislukking zal je duidelijk maken wat je wèl kunt, wat je waarschijnlijk allang doet. Je zult je talent beginnen te ontdekken.’
Hoewel de vriend, met wie Lewis in een sadomasochistische verhouding verwikkeld is, zijn advies later pesterig relativeert met de mededeling dat het afkomstig is uit het damestijdschrift Mademoiselle, doet de aanbevolen handelwijze denken aan de literatuuropvatting die ten grondslag lag aan de Oulipo. Deze werkgroep voor ‘potentiële literatuur’ (Oulipo staat voor: Ouvroir de Littérature Potentielle) werd in 1960 opgericht door Raymond Queneau en de Franse wiskundige François Le Lionnais. De tot de Oulipo behorende schrijvers gaan ervan uit dat inspiratie en spontaniteit geenszins alleenzaligmakend zijn, en aat men de eigen creativiteit de helpende hand kan bieden door zich bij het schrijven te onderwerpen aan van te voren vastgelegde, dwingende regels, zogenaamde ‘contraintes’. In Nederland genoegzaam bekende voorbeelden van Oulipoliteratuur zijn Queneau's, intussen ook vertaalde, roman Le chiendent, opgebouwd volgens een strak wiskundig schema, en La disparition, een meer dan driehonderd bladzijden tellende roman die Georges Perec schreef zonder gebruik te maken van de letter ‘e’. Niet alleen Fransen maken echter deel uit van de beweging. Ook Italo Calvino hing de Oulipo-beginselen aan, evenals de Amerikaanse schrijver Harry Mathews, die nauw bevriend was met Perec en herhaaldelijk met hem samenwerkte.
Harry Mathews werd in 1930 in New York geboren als enig kind van welgestelde ouders. Toen hij elf was begon hij met het schrijven van gedichten, maar zijn eerste liefde gold de muziek: na ook de universiteit van Princeton te hebben bezocht, studeerde hij in 1952 af in de muziekwetenschap aan Harvard University. Al op zijn twaalfde jaar ontmoette hij de Franse, toen in Amerika wonende en later kunstenares en beroemd geworden Niki de Saint Phalle, met wie hij uiteindelijk trouwde en, na afloop van zijn studie, naar Europa verhuisde. Mathews en zijn vrouw woonden enkele jaren op Mallorca, in het dorp dat ook de woonplaats was van Robert Graves, en waar Mathews behalve poëzie ook proza begon te schrijven (Graves' The White Goddess liet haar sporen na in Mathews' eerste roman, The Conversions). In 1956 raakte Mathews, inmiddels naar Parijs getrokken, bevriend met de eveneens in Frankrijk wonende Amerikaanse dichter John Ashbery, die hem bekend maakt met het werk van de Franse schrijver Raymond Roussel. Roussels romans waren openbaringen voor Mathews. Samen met Ashbery en enkele in New York woonachtige dichters gaf hij in het begin van de jaren zestig zelfs een naar een roman van Roussel genoemd tijdschrift uit, Locus Solus, waarin zij vooral werk publiceerden van de zogenaamde New York School of Poets, een groep Amerikaanse dichters die veel invloed ondergingen van muziek, schilderkunst en de moderne Franse literatuur. In 1970 ontmoette Mathews Georges Perec, die in het in 1962 verschenen The Conversions de Oulipiaanse trekjes ontwaarde die karakteristiek zijn voor Mathews' gehele oeuvre.
| |
| |
| |
Stijloefeningen
Mathews' Oulipiaanse geaardheid komt vooral tot uiting in twee boeken die verschenen in 1977, vijf jaar nadat de schrijver officieel lid was geworden van de Oulipo: de dichtbundel Trial Impressions en het prozaboek Selected Declarations of Dependence. Trial Impressions bevat negenentwintig variaties op een, aan het begin van de zeventiende eeuw geschreven, liefdesgedicht van John Dowland. Mathews' boekje is vergelijkbaar met Queneau's Exercices de style, waarin Queneau negenennegentig stilistisch geheel verschillende beschrijvingen geeft van één zelfde, op zich onbeduidende gebeurtenis in Parijs. Queneau giet dit voorval onder andere in de vorm van een sonnet, van een tanka (een vijfregelig Japans gedicht), een variant getiteld ‘Achterstevoren’, en in versies geschreven in ‘platte’, ‘gezwollen’ en ‘gekunstelde’ taal. Op min of meer dezelfde manier transformeert Mathews Dowlands gedicht tot een Mallarméaans sonnet (‘L'Homme Mal Armé’), tot een gedicht in Chinese stijl (‘The Wang Way’), een palindroom, en variaties getiteld ‘Up to Date’ en ‘Male Chauvinist’. Dit is de eerste van de twee strofen van Dowlands gedicht:
Deare, if you change, Ile never chuse againe,
Sweete, if you shrinke, He never think of love,
Fayre, if you faile, Ile judge all beauty vaine,
Wise, if too weake, my wits Ile never prove.
Dear, sweete, fayre, wise, change, shrinke nor be not weake,
And on my faith, my faith shall never breake.
Hiervan maakt Mathews in zijn ‘Up to Date’-variant:
If you break our breakfast date, I'll go begging in Bangkok;
If you start stalling, I'll stop everything;
If you phone that freak, I'll fall down Everest;
If you take that trip, please tow away my truck.
A date, a freak, a trip - I implore you to be careful.
I don't claim to be reasonable, I just can't stop.
De ‘Male Chauvinist’-versie luidt als volgt:
You're a pain, and as long as you hang around, I'll keep playing the field.
You're a kvetch, and if you don't give me some room, there are friendlier beds.
If you can't keep your potato nose out of my affairs, prettier faces can console me.
What makes a dope like you so sure of herself? I know my own mind.
Pain, kvetch, potato nose, dope, keep acting this way
And as sure as there's sand in spinach I'll keep kicking your ass.
In Selected Declarations of Dependence gaat Mathews op een heel andere, maar nog steeds Oulipiaanse manier om met een tekst die hij als uitgangspunt neemt voor een aantal experimenten. Voor dit boekje selecteerde hij een vijftigtal spreekwoorden, die tezamen een vocabulaire van 185 woorden opleverden. Daarna dwong Mathews zichzelf om met dit beperkte aantal woorden een volwaardig liefdesverhaal te schrijven, ‘Their Words, For You’, dat ook in Selected Declarations of Dependence werd opgenomen. Omdat Engelse en Amerikaanse spreekwoorden, net als hun Nederlandse equivalenten (‘Als het kalf verdronken is, dempt men de put’), vaak uit twee helften bestaan, was het Mathews mogelijk om met de spreekwoorden nog een tweede stijloefening uit te voeren. Hij scheidde de helften en maakte er een groot aantal nieuwe combinaties mee, vaak met resultaten die het overwegen waard zijn: ‘In the kingdom of the blind, unlucky in love’; ‘Many are called, but the one-eyed man is king.’ Mathews noemt deze geperverteerde spreekwoorden (proverbs), ‘perverbs’, en gebruikte ze om honderdzes korte verhaaltjes te schrijven, die de ‘perverbs’ illustreren. Zo is het volgende verhaaltje een illustratie van het ‘perverb’ ‘Lucky at cards, but you can't make him drink’:
He had won forty thousand francs at trente quarante, forty thousand dollars at chemmy, and after the casino closed, forty thousand pounds in a private poker game. Yet when I suggested he celebrate and have some champagne, he did not even answer but raised his eyes to heaven and cut the deck.
| |
| |
Overigens verklapt Mathews niet welke verhaaltjes en ‘perverbs’ bij elkaar horen. Hij verwacht in dit opzicht enige zelfwerkzaamheid van de lezer, hetgeen in overeenstemming is met de Oulipiaanse opvatting dat stijloefeningen van deze aard geheel los staan van de persoonlijkheid van de schrijver. Daarbij moet men weer niet uit het oog verliezen dat de oefeningen méér zijn dan alleen maar literaire spelletjes: ze worden wel degelijk gedaan om, onder de druk van een strikte vorm of een strak schema, te komen tot taaluitingen die ook voor de schrijver zelf verrassend en veelzeggend zijn.
Mathews' werkwijze bij het schrijven van de verhaaltjes in Selected Declarations of Dependence doet denken aan die van Raymond Roussel. Roussel, die in 1933 zelfmoord pleegde, werd door de surrealisten bewonderd om zijn ongebreidelde fantasie. In het twee jaar na zijn dood verschenen Comment j'ai écrit certains de mes livres onthulde hij echter dat zijn romans, gedichten en toneelstukken niet de spontane verzinsels waren waarvoor men ze altijd had gehouden, maar dat zij voor een groot deel ontstonden volgens een vooraf bepaalde methode. In een artikel over Roussel beschreef J.F. Vogelaar die methode aldus: ‘voor woorden, woordgroepen of zinnen zocht hij een gelijkluidend pendant met een volstrekt andere betekenis, tussen welke homoniemen een zo waarschijnlijk mogelijk verhaal verteld moest worden’. Vogelaar noemt als voorbeeld van deze methode Roussels vroege novelle ‘Parmi les noirs’, die begint met de zin ‘Les lettres du blanc sur les bandes du vieux billard’ (de witte krijtletters op de banden van het oude biljart) en eindigt met de zin ‘Les lettres du blanc sur les bandes du vieux pillard’ (de brieven van de blanke over de bandages van de oude plunderaar). Overigens valt het met de waarschijnlijkheid in Roussels werk nogal mee: er is in de hele wereldliteratuur waarschijnlijk geen tweede schrijver te vinden wiens werk zo vol zit met totaal ongeloofwaardige voorvallen en uitvoerige beschrijvingen van de wonderlijkste, in werkelijkheid onbestaanbare apparaten. Of het zou Mathews moeten zijn.
| |
Romans
Zoals Mathews in een interview vertelde, hielpen Roussels romans hem af van de notie, die hem bij het schrijven hinderde, dat proza altijd autobiografisch en realistisch moet zijn. Roussel bewees dat het mogelijk is om, zoals Mathews het formuleerde, ‘op een neutrale, schijnbaar onverschillige toon de krankzinnigste dingen te vertellen’. De grote invloed die Roussel op Mathews had, is vooral merkbaar in The Conversions. Aan het begin van deze roman komt de (naamloze) verteller tijdens een feestje bij een excentrieke New Yorkse rijkaard, Mr. Wayl, in het bezit van een bijl met een gouden blad waarin een aantal godsdienstige afbeeldingen zijn gegraveerd. Bij de dood van Mr. Wayl blijkt uit zijn testament dat de verteller een groot fortuin kan verwerven als hij de goede antwoorden vindt op drie raadselachtige vragen die te maken hebben met de afbeeldingen op de bijl. Op zoek naar die antwoorden belandt de verteller in Schotland, Frankrijk en Italië, en al gauw wordt duidelijk dat de bijl ooit het eigendom was van een sekte van zigeuners wier vruchtbaarheidscultus gewijd was aan koning Silvius van Alba Longa (zoon van Aeneas en voorvader van de stichters van Rome). Om geloofsredenen weken de zigeuners in het begin van de vijftiende eeuw uit van het Europese vasteland naar Schotland, waar zij zich vestigden in de buurt van het plaatsje Alva en waar zij in 1451 door orthodoxe gelovigen werden vermoord. Ondanks deze en vele andere wetenswaardigheden die de verteller over de sekte achterhaalt, lukt het hem niet om de juiste antwoorden op de drie vragen te vinden, en aan het eind van het boek keert hij berooid en ontredderd naar Amerika terug.
Men kan The Conversions op verschillende manieren lezen: als een illustratie van de onkenbaarheid van de werkelijkheid (een filosofische opvatting die veel moderne Amerikaanse letterkunde kenmerkt), of als een parodie van op vegetatiemythen gebaseerde literatuur (men denke aan The Waste Land van T.S. Eliot, wiens bron, Jessie L. Westons From Ritual to Romance, waarschijnlijk net als The White Goddess door Mathews werd geraadpleegd). In elk geval is het boek méér dan de, op zich al vreemde, plot doet vermoeden.
| |
| |
Die plot lijkt vooral aanleiding tot het beschrijven van een groot aantal zonderlinge gebeurtenissen, personen en apparaten. De verteller komt bij voorbeeld een nazaat van de naar Schotland uitgeweken zigeuners op het spoor, die in de vorige eeuw streefde naar een wereld ‘waarin ijzer zou smelten bij kou, waarin kwik door verhitting harder zou worden’, en waarin ‘hout vloeibaar en diamanten van gas zouden zijn’. De laatste woorden van deze uitvinder, die doet denken aan de uitvinder Martial Canterel in Roussels Locus Solus en die met zijn vloeibaar hout de plank ook weer niet helemáál missloeg, hadden betrekking op een vliegtuig dat geheel uit boter zou bestaan.
Eveneens schatplichtig aan Roussel is de gedetailleerde beschrijving van een machine die door een Parijse portretschilder wordt gebruikt bij het kiezen van zijn kleuren. Deze ‘chromaturge’, een onder andere uit buizen, spiegels en een lens bestaand apparaat waarin de schilder tijdens een sessie af en toe plaatsneemt, onttrekt eerst alle kleur aan een te schilderen en in de ‘chromaturge’ geprojekteerde afbeelding. Daarna stelt de schilder met behulp van genummerde knoppen, die elf kleuren vertegenwoordigen, een nieuwe en vaak zeer gewaagde kleurencombinatie samen. Die laatste ontstaat onafhankelijk van de persoonlijke smaak van schilder en model, en wordt onder meer bepaald door de datum waarop een schilderij werd besteld en het tijdstip waarop de schilder voor het eerst zijn penseel op het doek zet. Zo zal een om 10.07 uur begonnen schilderij in elk geval bestaan uit de kleuren blauw (knop nummer tien) en goud (knop nummer zeven).
De systematische aanpak van deze schilder is Oulipiaans en dat geldt eigenlijk voor de opzet van het hele boek. Wie goed leest (en, toegegeven: enige achtergrondliteratuur raadpleegt), komt namelijk al snel tot de conclusie dat niet alleen de overeenkomst tussen de plaatsnamen Alba Longa en Alva allesbehalve toevallig is, maar dat het bizarre verhaal van The Conversions in zijn totaliteit als het ware gestuurd wordt door steeds weer opduikende woorden waarin de letters alb of alv voorkomen en die allemaal verwijzen naar één van de drie vragen die de verteller moet oplossen. Die vraag luidt: ‘Who shaved the old man's beard?’, en het antwoord erop heeft te maken met het feit dat ‘old man's beard’ de Engelse naam is van een plant die in het Nederlands bosdruif of meelbloem heet, en in het Latijn Clematis vitalba. De referenties aan deze plant zijn zó talrijk dat de verteller, en met hem de lezer, ten slotte uitroept: ‘Enough of Alva!’.
The Conversions is een gek boek. Of men het ook een goed boek vindt, hangt af van de waardering die men al dan niet kan opbrengen voor het soort literatuur waarin fantasie en (quasi-)wetenschappelijkheid om de voorrang strijden, een genre waartoe niet alleen de boeken van Raymond Roussel en Harry Mathews behoren, maar bij voorbeeld ook werk van Edgar Allan Poe, Alfred Jarry en Boris Vian. De technische belangstelling die deze schrijvers gemeen hadden, leidde in de in 1902 geschreven, maar in 1920 spelende roman Le surmâle van Alfred Jarry onder meer tot een nauwkeurige beschrijving van een vijfwielige fiets waarmee vijf mannen een snelheidswedstrijd winnen van een exprestrein. Op een vergelijkbaar rijwiel ontsnapt de vertelster in Harry Mathews' tweede roman, Tlooth, samen met drie baptistische geloofsgenoten, uit een Russisch strafkamp, omdat zij wraak wil nemen op een zojuist uit hetzelfde kamp ontslagen lid van een rivaliserende sekte, een vrouwelijke chirurg die haar ooit ten onrechte een paar vingers afzette. Hoewel de locatie van de roman, die zich overigens al gauw verplaatst naar India en Italië, het tegendeel doet vermoeden, is Tlooth een heel geestig boek, waarin Mathews op briljante wijze genres parodieert als het reisjournaal en de erotische roman, alsmede de kamproman à la Solzjenitsyn, die in de jaren zestig populair werd (Tlooth verscheen in 1966).
Even geestig is The Sinking of the Odradek Stadium uit 1975, bestaande uit de briefwisseling tussen een Amerikaan genaamd Zachary en zijn ‘Pan-Nam’-ese vrouw, Twang. De humor in dit boek, een parodie van de traditionele roman in briefvorm, vloeit voor een groot deel voort uit het gegeven dat Twang pas in de loop van de correspondentie het Engels enigszins machtig wordt, zodat de misverstanden tussen haar en de stilistisch wèl zeer begaafde Zachary niet van de lucht zijn. De correspondentie zelf heeft betrekking op een schat die Zachary en Twang op het spoor menen te zijn gekomen en waarnaar zij nasporingen doen, hij in Florida, zij in Italië. Die schat krijgen ze
| |
| |
ten slotte toch niet te pakken, evenmin als de verteller in The Conversions de goede antwoorden vindt op de drie vragen, en evenmin als in Tlooth de vertelster uiteindelijk wraak neemt op haar rivale.
Het ‘campy’ karakter van Mathews' werk (en ik denk nu niet aan Solzjenitsyn, maar aan Mathews' bedekte humor en zijn vaak alleen door ingewijden te vatten verwijzingen) heeft ertoe bijgedragen dat hij door een klein publiek, vooral bestaande uit collegaschrijvers, studenten en een aantal vooraanstaande critici, al jarenlang hoog wordt aangeslagen. Ook in Frankrijk vond Mathews waardering, mede door zijn deelname aan de Oulipo en zijn vriendschap met Perec, die, in samenwerking met Mathews, Tlooth en The Sinking of the Odradek Stadium vertaalde. Vooral Mathews' meest recente roman, Cigarettes, verdient het echter om alsnog (het boek verscheen in 1987) een grote lezerskring te vinden.
| |
Cigarettes
Net als Mathews' andere romans is Cigarettes een boek waar men in eerste instantie moeilijk greep op krijgt, niet in het minst door de zeer ingewikkelde en nauwelijks na te vertellen plot, die een periode van zo'n dertig jaar bestrijkt. De handeling speelt zich echter vooral af aan het begin van de jaren zestig, in het deftige kuuroord Saratoga Springs en in New York City, en heeft betrekking op het doen en laten van dertien welgestelde Amerikaanse mannen en vrouwen, die allemaal iets met elkaar te maken hebben en in veel opzichten, vooral wat betreft liefde en geld, van elkaar afhankelijk zijn. Het ongrijpbare karakter van de roman wordt al in de eerste hoofdstukken geïllustreerd, wanneer we van één van de vrouwelijke hoofdpersonen eerst alleen de voornaam (Elizabeth), daarna de initiaal van haar achternaam (H.), en uiteindelijk niet meer dan de eerste drie letters van die achternaam (Hea-) te horen krijgen.
Nu gaat het in Cigarettes ook niet zozeer om Elizabeth's persoonlijkheid of verrichtingen, maar om een portret dat een zekere Walter Trale in 1936 van haar schildert en waarvan, terwijl het origineel in handen van de kunstenaar blijft, een niet van echt te onderscheiden kopie verschillende malen van eigenaar verwisselt. Deze kopie wordt, als oefenobject, in 1962 vervaardigd door de emotioneel zeer onstabiele Phoebe Lewison, een leerlinge van Walter Trale, en komt vervolgens in het bezit van de kunstcriticus Morris Romsen, die een briljant artikel aan het portret heeft gewijd en met wie Phoebe's broer Lewis een destructieve relatie heeft. De kopie wordt, als echt, verkocht aan Allan Ludlam, wiens dochter Priscilla een verhouding met Trale is begonnen. Wanneer Phoebe's vader, Owen Lewison, net als Allan Ludlam werkzaam in het verzekeringswezen, Allan van fraude verdenkt, dwingt hij hem het schilderij af te staan. Owen doet het cadeau aan zijn intussen geestelijk en lichamelijk totaal ingestorte dochter (die in het doek niet haar eigen kopie herkent), maar hun toch al problematische relatie bereikt ten slotte zo'n dieptepunt dat Owen het schilderij vernietigt en in de vuilnisbak stopt. Bij deze transacties, die nog maar een fractie van de plot vertegenwoordigen, komt vaak de minder fraaie kant van de karakters van de persona- | |
| |
ges naar voren, alsmede hun totale afhankelijkheid van toeval en lot. (Mathews vergelijkt die afhankelijkheid met die van een trein van de rails waarop hij rijdt, zoals duidelijk wordt wanneer Phoebe, op weg naar huis en méér ongeluk, het geluid van de treinwielen op de rails interpreteert als een eindeloos refrein: ‘Cigarettes, tch, tch, Cigarettes tch tch.’)
Ook qua vorm en stijl is Cigarettes moeilijk te plaatsen. Aanvankelijk doet het boek denken aan een stijloefening in de geest van de Oulipo. In de vijftien, van een tijdsaanduiding voorziene hoofdstukken wordt de relatie tussen steeds twee van de hoofdpersonen belicht, terwijl de eerste drie hoofdstukken ook nog een andere regelmaat doen vermoeden. In elk van die hoofdstukken keert een beperkt aantal onderwerpen namelijk steeds weer terug: het wedden op paardenrennen (Saratoga Springs heeft een beroemde renbaan), het kansspel in het algemeen (er staat in Saratoga Springs ook een casino), het portret van Elizabeth, en opvallend dominant gedrag van de vrouwelijke hoofdpersoon in het desbetreffende hoofdstuk.
Ook het taalgebruik in de eerste hoofdstukken wijst in de richting van een stijloefening. Mathews' woordkeus wijkt vaak af van wat men verwacht, en herinnert aan het kunstmatige taalgebruik van de Engelse estheten die rond de eeuwwisseling schreven (het motto van Cigarettes is ontleend aan Oscar Wilde). Zo wordt op de eerste pagina een landhuis dat boven de verteller uittorent, omschreven als ‘a buzzard stuffed in mid flight’. Dit artificiële idioom vindt men ook terug in de beschrijvingen van de personages, die hierdoor iets tweedimensionaals houden en niet echt tot leven komen. Het is lichtelijk absurd en weinig overtuigend wanneer een ietwat geïntimideerde man tegen een opdringerige vrouw zegt: ‘You're as svelte as the V in Veedol, but -’, terwijl de reactie van de vrouw ook niet geheel voor de hand ligt: ‘I think I'll peddle my charms instead... something I may do anyway if you don't get off your fanny and into mine’.
Juist als men de formule van Cigarettes ontdekt meent te hebben, verandert het boek van stijl en toon. Mathews' taalgebruik wordt plotseling ‘gewoner’ en hij beschrijft dan, onder meer, met pijnlijke precisie de teloorgang van Phoebe Lewison en de vernietigende invloed die een vader en een dochter (in dit geval Owen en Phoebe) op elkaar kunnen hebben. Ook uit de andere relaties in Cigarettes, of die nu met liefde of met zaken te maken hebben, blijkt Mathews' grote psychologisch inzicht en inlevingsvermogen. De roman kan echter tevens gelezen worden als een boeiende satire op de New Yorkse kunstwereld, terwijl het parodistische element in Mathews' eerdere boeken doet vermoeden dat hij hier ook zedenromans als die van Jane Austen en Edith Wharton een beetje op de hak heeft willen nemen.
Cigarettes is een enigszins onevenwichtig maar intrigerend en goed geschreven boek. Het verschilt van Mathews' andere romans door een veel grotere emotionele geladenheid, die Mathews' aandacht voor formele aspecten lijkt te verdringen en die misschien veroorzaakt werd door het feit dat Mathews, zoals hij in een interview vertelde, tijdens het schrijven van Cigarettes verschillende vrienden en verwanten verloor (het boek is opgedragen aan de nagedachtenis van Georges Perec). In elk geval zouden regels als de volgende, waarin de uiteindelijk toch schrijver geworden Lewis Lewison aan het woord is (hij is de verteller in Cigarettes), in Mathews' vroegere romans ondenkbaar zijn:
‘Al wist ik dat Morris nooit vervangen kon worden, toch verwachtte ik dat mijn herinnering aan hem vroeg of laat zou verzwakken, en alleen over zou blijven als een herinnering aan een tijd die met een gerust geweten het verleden genoemd kon worden.
Met andere woorden, ik dacht dat ik er wel weer bovenop zou komen. Ik moest nog leren dat de doden altijd onder ons blijven, in de vorm van voelbare leegten die alleen verdwijnen als we ze, en dat is onze plicht, in ons opnemen. We nemen de doden in ons op; we vullen hun leegten met onze inhoud; wij wòrden hen. De levende doden zijn niet zomaar een verzinsel, ze vormen de bewoners van onze aarde. Hoe langer wij leven, hoe talrijker de uitnodigende gaten die de dood in onze levens opent en hoe meer wij toevoegen aan de dood in onszelf, totdat we tenslotte niets anders belichamen.’
| |
| |
| |
Persoonlijk
Ontroerender en minder formalistisch dan Mathews' werk uit de jaren zestig en zeventig zijn ook Le Verger uit 1986, en 20 Lines a Day, verschenen in 1989. Le Verger is een bundeling van ruim honderd, in het Frans geschreven en meest kort geformuleerde herinneringen van Mathews aan Perec. Mathews noteerde deze herinneringen in de maanden na de dood van zijn vriend in 1982, met de bedoeling ‘schrijvend het hoofd te bieden aan het gevoel van verslagenheid dat (hem) na Perecs dood had overmand,’ zoals hij in het voorwoord van Le Verger uitlegt. Om zijn, vooral alledaagse voorvallen betreffende, herinneringen vorm te geven, koos hij de herinneringenreeks zoals die in 1970 was geïntroduceerd door de tot de New York School of Poets behorende schrijver en schilder
Joe Brainard: ‘Je me souviens que Georges Perec arrivait toujours à la gare au moins une heure avant le départ de son train’, ‘Je me souviens que Georges Perec avait des crises d'éternuement’, etc. Dankzij deze vorm, die ook door Perec zelf en in Nederland onder andere door Rudy Kousbroek is benut, kan men Le Verger, behalve als een heel mooi huldeblijk aan Perec, toch ook weer enigszins als een Oulipiaanse stijloefening beschouwen.
Dat laatste geldt eveneens voor 20 Lines a Day. Dit boek is het resultaat van een hulpmiddel dat Mathews in 1983 naar het voorbeeld van Stendhal in het leven riep: zoals Stendhal zich ooit dwong om dagelijks in elk geval twintig regels op papier te zetten (‘vingt lignes par jour, génie ou pas’), zo besloot Mathews om zijn iedere ochtend weer de kop opstekende schrijfangst te bestrijden door elke dag eerst twintig regels op te schrijven over het eerste het beste onderwerp dat hem voor de geest kwam. Met enkele onderbrekingen hield Mathews deze routine ruim een jaar vol. In die tijd verblijft hij meestal in zijn huis in de buurt van Grenoble, samen met de Franse schrijfster Marie Chaix (Mathews scheidde in 1960 van Niki de Saint Phalle), maar hij maakt ook korte uitstapjes naar Parijs en brengt enkele maanden door in de Verenigde Staten, waar hij lesgeeft aan een universiteit en zijn moeder bezoekt.
Aanvankelijk gaan Mathews' dagelijkse stukjes vooral over katten, vogels en andere kleine natuurverschijnselen die zich 's ochtends vroeg aan hem voordoen. Na verloop van twee weken duikt in zijn notities echter plotseling een personage op, genaamd Billy Bodega. Billy is een wat moeilijk levende schrijver, die zich vaak niet lekker voelt, ontevreden is over zichzelf en nog steeds rouwt om zijn een jaar eerder overleden beste vriend. Dit laatste doet natuurlijk denken aan Perec, en als Mathews Billy bovendien regelmatig blijkt te ontmoeten, is het helemáal duidelijk dat Billy een afsplitsing is van Mathews zelf, een kunstgreep die hij nodig had om, ook in de rest van het boek (als Billy van het toneel verdwenen is), een zelfgesprek te voeren, waarin dagelijks wat hem ter harte gaat aan de orde komt. Dat zijn soms de oudedagsverschijnselen waar Mathews last van heeft, of zijn neiging iets te veel te drinken. Maar ook schrijft hij over de dood van Oulipo-vader Francois Le Lion- | |
| |
nais, over de voortgang die hij maakt met zijn roman Cigarettes, over de stroeve relatie met zijn al oudere zoon, en over de broze gezondheid van Niki de Saint Phalle, met wie Mathews af en toe telefoneert. Enkele van zijn stukjes doen vermoeden dat Cigarettes autobiografischer is dan het boek op het eerste gezicht lijkt. Zo blijken de schildklierziekte en de slechte medische behandeling die Phoebe Lewison in de roman bijna de das omdoen, grotendeels ontleend aan wat Mathews' ex-vrouw overkwam in de jaren vijftig.
20 Lines a Day bewijst nogmaals hoe voortreffelijk Mathews kan formuleren. ‘In this warm, sunny autumn, the very slowly fading leaves hang on the trees by their fingernails, waiting for the severance of first frost,’ noteert hij tijdens een bezoek aan New York. Wat de lezer van Mathews' vroegere werk echter in de eerste plaats opvalt, is het zeer persoonlijke karakter van het boek. Vooral in de laatste weken dat hij deze stukjes schrijft, verricht Mathews dagelijks een grondig zelfonderzoek, waarvan de neerslag niet alleen veel zegt over hem zelf, maar ook over zijn werk. Zo dringt het plotseling tot hem door dat hij een wel erg grote voorkeur heeft voor terughoudendheid, waarbij hij opmerkt dat terughoudendheid (‘privacy’) voor hem iets anders is dan afzondering (‘solitude’). Die voorkeur heeft hem ertoe gebracht, schrijft hij (en hij richt zich tot zichzelf), om ‘aan het eind van een steeds smaller wordende weg te wonen, aan de andere kant van een gehucht dat weer voorbij een afgelegen dorp ligt, in een land dat niet het jouwe is. Hij heeft je ertoe gebracht, omdat je wist dat je het nauwelijks verdroeg over gewone menselijke gevoelens te schrijven, om manieren van schrijven te ontwikkelen waarbij je geen aandacht hoefde te besteden aan de levens om je heen en waarbij je eigen leven alleen zijdelings aan de orde kwam’.
Blijkens de laatste aantekeningen in 20 Lines a Day was Mathews in 1984 niet langer tevreden met deze stand van zaken. Hij spoort zichzelf aan om zich in de toekomst, zowel privé als in zijn werk, minder aan vormen te hechten, en om meer vanuit zijn gevoel te leven en te schrijven. Le Verger, Cigarettes en 20 Lines a Day zijn schitterende voorbeelden van het evenwicht dat Mathews heeft gevonden tussen vormbesef en bewogenheid. Het zijn boeken die nieuwsgierig maken naar nieuw werk van deze ten onrechte weinig bekende auteur.
| |
Literatuur
Harry Mathews, Armenian Papers: Poems 1954-1984. Princeton: Princeton University Press, 1987. |
Harry Mathews, Cigarettes. New York: Weidenfeld & Nicolson, 1987. (Als paperback in 1988 heruitgebracht door Collier Books, New York.) |
Harry Mathews, Selected Declarations of Dependence. Calais, Vermont: Z Press, 1977. |
Harry Mathews, The Sinking of the Odradek Stadium and Other Novels. New York: Harper and Row, 1975. |
Harry Mathews, 20 Lines a Day. Elmwood Park, Illinois: The Dalkey Archive Press, 1989. |
Harry Mathews, Le Verger. Paris: P.O.L., 1986. |
The Review of Contemporary Fiction 7.3 (Fall 1987, Harry Mathews Number). |
J.F. Vogelaar, ‘Raymond Roussel - woordspelingen tegen het toeval’, in Raster 6 (1978). |
|
|