De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Hans van Pinxteren De kat likt zijn gewonde poot en droom, de verbindende die verblindt (kijk maar tegen de zon die nader tot de aarde komt en naar de figuren waar je doorheen kunt zien), het licht glijdt over de velden, de trein rijdt door en in de trein klinkt een stem helder en statig (zacht en bedachtzaam ook): ‘Kijk, de bloemen aan de overkant, heerlijk!’ Bloesemende meidoorn word ik mij bewust, en: ‘Het is nu de mooiste tijd.’ (Het is nu de mooiste tijd.) [pagina 29] [p. 29] De tak van de acacia spiegelt zich in de ruit aan de overkant. De tak van de acacia reikt wiegend in de wind naar de beker op de tafel, wordt een gezicht, het silhouet van een gezicht, van iemand die zijn mond zet aan de beker, die daarvan drinkt en weer afstand neemt van de beker. Voor het raam wiegt een tak in de wind. Dit venster een ruit, je kijkt naar buiten. Het is geen morgen meer, het is zo goed als zomer. Deze ruit een vlieger op een stralende dag. De vlieger staat in de middag. De middag ziet ademloos toe. De staart van de vlieger een iris, bont en blauwe navelstreng in zon, geel als bloeiend koolzaad. Vlinders en vogels rond het zaad. De vlieger staat in de avond. Vallen doet alleen je schaduw in de vensternis, schaduw die steeds paarser wordt. Nu je beter kijkt wordt dit uitzicht inzicht, valt de vlieger in de ruit samen met de ademloze nacht. Vorige Volgende