bad. Er was niet veel meer waar ik wakker voor bleef, meestal sliep ik voor ik er erg in had.
Ik was nog nooit naar een begrafenis geweest. Dat wilde ik graag zo houden.
Bijna alle vaders stonden langs de lijn, maar zoals gewoonlijk durfde alleen meneer Van der Zee zijn mond open te doen. ‘Bewegen jongen, blijf bewegen, bied je aan, je moet jezelf aanbieden!’ Hij hield zijn linkerhand om de stang van het dranghek geklemd, met zijn vrije rechterarm maakte hij onophoudelijk wilde gebaren. Zijn grote lichaam schokte van de spanning, zijn hoofd was vuurrood. Zijn zoon was de beste speler van het elftal.
Ik stond reserve. Een half uur voor de wedstrijd had ik meneer Molenaar opgezocht en tegen hem gezegd dat ik vandaag niet wilde spelen. Hij had me even aangekeken, had daarna zonder iets te zeggen mijn naam doorgestreept en op het wedstrijdformulier de naam van een ander ingevuld.
De wedstrijd op het hoofdveld moest goed zijn, er klonk voortdurend applaus. Het eerste elftal speelde tegen Be Quick. Meneer Van der Zee balde hoopvol een vuist, zijn ogen straalden: volgend jaar zou zijn zoon in het eerste spelen. ‘Blijf altijd bewegen,’ schreeuwde hij, dit keer tegen niemand in het bijzonder, want het spel lag al enige tijd stil voor een blessurebehandeling.
Er was veel publiek bij het eerste: de nieuwe tribune zat vol, achter de hekken stonden twee, drie rijen en op het dakterras voor de kantine was al helemaal geen plaats meer.
‘Hoeveel staat het?’ vroeg ik aan een jongetje dat tussen de rijen uit kwam gekropen. ‘Ik weet het niet,’ was het antwoord, ‘ik zoek m'n vader. Hij moet hier ergens staan.’
Stel dat ikzelf was gestorven en vandaag begraven werd, hoeveel mensen zouden er dan zijn? Ik maakte een snelle berekening: een stuk of twintig? Hoe beter een club speelde, hoe meer toeschouwers er kwamen kijken. Als ik het belang van mijn leven afmat naar het aantal mensen dat op mijn begrafenis zou komen, dan was twintig niet veel. Zo'n beetje de naaste familie. Misschien organiseerden ze op school wat met de klas, het hing ervan af welke klasseleraar je had, dat zouden er dan meteen zo'n dertig schelen.
Een beroemde voetballer had gezegd dat hij begraven wilde worden voor het begin van een thuiswedstrijd, bij voorkeur in de middencirkel. Toen ik die uitspraak las had ik gedacht dat hij wel volledig bezeten moest zijn van voetbal, maar nu begreep ik opeens dat alleen de angst om vergeten te worden hem ertoe gebracht kon hebben zoiets te zeggen. Minstens zo belangrijk als zij die er waren, waren zij die er hadden kunnen zijn.
Bij mijn eigen wedstrijd was de eerste helft inmiddels afgelopen. In de kleedkamer zaten de jongens thee te drinken. Meneer Molenaar volgde me met de ogen toen ik met een glas thee in de hand een lege plek zocht. Ik deed alsof ik het niet zag. Men analyseerde het eigen spel en was tevreden.
Dat was ook de man in net pak die even later binnenkwam. Het was iemand van het bestuur. Hij begon verschillende spelers te complimenteren. Met zijn lange, magere lichaam was hij precies in de baan zonlicht gaan staan die door het bovenraampje de kleedkamer in viel. Onder het spreken verplaatste hij zijn gewicht voortdurend van het ene been op het andere, zodat hij heen en weer stond te zwaaien, met nu eens een gouden rand boven een zwart hoofd en dan weer het gewone gezicht van een bestuurslid in net pak. Ik sloot mijn ogen en hoorde de stem van de man, snijdend en onaangenaam triomfantelijk. Ik dacht aan mijn vader. Die had de laatste dagen niet met me gesproken.
De scheidsrechter kwam zeggen dat hij weer wilde beginnen. Ik wachtte tot iedereen de kleedkamer verlaten had. Toen begon ik me om te kleden. Ik had tegen mijn ouders gezegd dat ik niet mee zou gaan naar Thomas' begrafenis. Mijn moeder had geprobeerd me om te praten, mijn vader had gezegd dat ik oud genoeg was om zelf te beslissen. Ik was niet op mijn besluit teruggekomen.
Kleedkamer-Bertus kwam de theeglazen ophalen. ‘Ze zijn alweer begonnen, hoor,’ zei hij. Zelfs tot hier bleek de stem van meneer Van der Zee door te dringen. Ik pakte mijn tas en sloeg de deur van de kleedkamer met een klap achter me dicht.
Mijn ouders kwamen die avond pas laat thuis en deden alsof ik niet bestond. Mijn vader begon de krant te lezen, mijn moeder was meteen druk met het