| |
| |
| |
H.H. ter Balkt
Laaglandse hymnen
In ieder leven komt de haringkaker maar soms komt de haringkaker vroeg
Spijkerkoppen drongen tegen elkaar in een deur
om beter te zien, en een kafvuurtje brandde hoe
langer hoe schever om te zien hoe in de zilver-
zee onderin het bos en daar in de groene golven
van de velden en de niet te tellen stengeltjes
van zuring en glinsterende boterbloemkelken wij
buitelden als het haringmannetje en het haring-
vrouwtje onder de netten van het eikelover, en
bij de door en door goede varens. Die dag toen
wij de stad in stapten, schuren zich uitrekten,
de zon witschitterend zeezout uitstrooide over
de velden, toen de spechten hakten en jij je
rose schoentjes droeg, die dag, dat de schepen
kleiner waren, werd het haringkaken uitgevonden.
| |
| |
| |
Mooi onweer
Mooi onweer nog geschilderd door Fra Lippi
reisde van zuid naar noord over Alpenpassen
Lag neer bij grauw licht, hield zich schuil
in tafelzilver, was een tijdje raadsheer bij
Jan zonder Vrees, de lafhartige, was de bijl
die zijn kin kliefde op die brug; maar hielp
ook, dat was eerder, bij Bonn de olifanten,
leeuwen en tijgers, losgelaten uit de dier-
gaarde van de bisschop van Bonn. Rode rivier-
kreeften streden de ridders en Hertog Jan won,
dichters hadden toen moed. Triomfen vierde
ik later; stuurde de beitel van Claus Sluter,
let op de pleurants op de tombe in Dijon; had
een prachttijd met Isabella in de jaren daarna.
| |
Marieken joculatrici en otthoni hystrioni de novimagio silig. duo ml. ex jussu domini silig. mald
Verre van een prent wat die ganzeveer van
een klerk aan het Hof van de hertog van Gelre op-
tekende in 1414; bij wijze van portret datgene
wat ze kregen: de goochelaarster of acrobate die
Marieken heette en de dichter of verteller Otto:
twee malder rogge; ach hoeveel dat was, Moenen
met het ene oog mag het weten. Maar dat zij uit
Nijmegen kwamen zoveel is zeker. Een klerk wierp
hun namen neer, of misschien schreef hij fraai...
Of het avond- of middagwind was die woei, of hun
gezichten fijn of grof waren; getekend door stof
van de ellendige wegen en de lippen der mensen of
treurig en stil, dat is onbekend. Ja, hun loon
was rogge en applaus. Zij doemden op en verdwenen.
| |
| |
| |
1421 (De haaien)
Hun kieuwspleten òp naderden zwarte doornhaai,
ruwe haai en hondshaai de dijken terwijl november
drijfnat blies en aanwakkerde, wolken voortjoegen
als scholen snoeken; geiten over de daken woeien;
twintig dorpen braken als kraakbeen, witte orkaan
naderde uit zee; de verdrinkenden klampten zich
vast aan hun daken; takken, huisraad, huisdieren,
wiegen al dan niet met katten bemand, stroomden
grimmig voorbij. Zij hieven de klink, op hun gemak,
van de herbergen, doornhaai, hondshaai, ruwe haai,
verhardden hun kraakbeen, sloegen mantels om...
Dorpen verdronken: zíj bleven in leven; de vrees-
wekkende herauten van de zwarte man bij het meer,
of voorgangers van dichters in een latere eeuw...
| |
De geroofde beker
Ja, dat was ons wat. Langs karresporen, heideland
spiegelde de bodem van de beker karresporen, heide-
land, wouden, wolvetronies. 't Was in Bourgondië,
gloeiend rijk. Tafels braken bijna in tweeën onder
feestbanketten. In de zalen van Philips' paleizen
kwaakte grap op grap: tevoorschijn uit de muren
sprongen verfkwasten; waaihouten kluizenaars voor-
spelden de toekomst aan de argeloos naderende, wat
dan volgde was een plasregen! Groot laweit alom
in het vrolijk Bourgondië! De gestolen beker kwam
uit een gehucht, dichtbij de grens. En wij zetten
alles op alles: haalden de beker terug. In zijn
bodem spiegelden wolvetronies, wouden, karrespoor
en stil heideveld. Nu is hij weer waar hij hoort.
|
|