De Revisor. Jaargang 19(1992)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Lloyd Haft Aju studente Thuis met tot ziens schiet je mouw een hand uit zo sterk als een jonge asperge en even zo lang. Ik met m'n sneeuw. Weke vlokken die dwars door mijn stilte je zonnevlekken bestoken met zoenen zo wit als mijn overleden over-oma. Je glimlacht maar wij horen het: hoe je fietsketting rinkelt, akkers barsten. Groene lancetten komen op. Ik heb, ik geef allang geen handje, mijn vingers kringelen om een steel, bezem, schop om vannacht de straten vrij te maken na de grootste sneeuwstorm die nergens plaatshad. [pagina 27] [p. 27] Schuldeiser ‘Uw naam fluisteren is een kus’ wanneer mijn lippen door kou met winters licht beschenen als een bloem opengaan en de mantel die mijn leden zouden worden opstaat en als hongerhebbend mens (golem van mijn langste nood) de dag vol grijzen doorsteekt, recht doet gelden op taal zo soepel als toch nog mijn beenderen wanneer vandaag de hazelaar haar naam wil weten en de vlok haar bestemming. Bij de watermolen Waar jij je hand verroert staat een deur open, wordt in mij geademd. Waar je pols op mijn weg haar stilte ontvouwt wordt mij gewezen plaats in het luw van de wielen: waar water vindend over steen beweegt, niet vraagt. Lezend in de puurte die vingers in elkaars verlengde vermogen te vermoeden vervolgen mijn lippen je wet: de kus die mij geeft ontstaat in mist die boven de steenrand oprijst als ware 't om te wijzen. [pagina 28] [p. 28] Weide Rups op m'n revers: ligplaats gevonden zag ik mijn leden terug in je oog thuis in je blauw met deinend erachter - een pauw spreidt sidderend haar staart - een regenboog van wilde irissen. Als golven die nu licht nu donker laten horen hieven je knieën de einder op in overvloed. Het gras met paarse kronen bukte voor mijn botten en waar de halmen weken zag ik op het voorland staan twee witte veulens die ademden. Voltreffer Je hand op m'n hart. Mijn pijn en je lichaam tekens van de ene taal. Eén zien verbreidend wuiven we even in dezelfde wind enkelvoudig riet geborgen in een afgrond van licht als windbloem tot aan de voet gespleten door één pijl, één keer kennen. Vorige Volgende