Elio Vittorini
Inleiding
Elio Vittorini wordt in 1908 in Syracuse op Sicilië geboren. Een door zijn vader gewenste boekhoudkundige opleiding daar maakt hij niet af; voor het overige is hij autodidact. Als jongen maakt hij verschillende malen avontuurlijke reizen naar en op het vasteland van Italië, waar hij zich in 1927 permanent vestigt. Na een korte periode in het noordoosten van het land gaat hij wonen in Florence; later, van 1938 tot zijn dood in 1966, woont hij in Milaan. Zijn brood verdient hij aanvankelijk als boekhouder, later als opzichter in de wegenbouw, daarna met redactiewerk, als corrector en als vertaler. Eigen werk publiceert hij vanaf 1926. Zijn bijdrage aan het literaire, culturele en politieke leven - ook politiek is Vittorini zeer actief geweest - zal zich uiteindelijk uitstrekken over een zeer breed veld. Hij schrijft romans, verhalen, essays en kritieken, publiceert in kranten en tijdschriften en treedt op als redacteur en hoofdredacteur, hij speelt een belangrijke rol in polemieken en openbare schriftelijke debatten, is werkzaam als vertaler (met name van Amerikaanse literatuur), stelt bloemlezingen samen, richt tijdschriften op, leidt literaire reeksen (o.a. met werk van jonge schrijvers), en heeft contact of werkt samen met figuren als Malaparte, Montale, Pavese, Calvino. Tijdens zijn verblijf in Florence leert hij Engels en werkt hij mee aan het internationaal, op Europa georiënteerde tijdschrift Solaria waarin, in afleveringen, zijn roman Il garofano rosso voor het eerst in druk verschijnt (vanaf 1933). Dit werk zal Vittorini, die dan overigens nog lid is van de fascistische partij, zijn eerste problemen met de censuur bezorgen. Oók in afleveringen verschijnt in 1938 en 1939 het impliciet antifascistische Conversazione in Sicilia. Er ontstaan opnieuw problemen met de censuur in verband met Vittorini's
bundeling van vertaald Amerikaans proza met commentaar, Americana (1941); de uitgave wordt verboden. Nadat in 1936 het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog al een geweldige indruk op hem heeft gemaakt, zo zelfs dat hij de Italiaanse fascisten ‘als echte revolutionairen’ de republikeinen wil zien steunen in de strijd tegen Franco, gaat Vittorini vanaf 1942 actief deelnemen aan het antifascistische verzet - hij zal met name ook een rol spelen in de clandestiene pers -, en wendt hij zich tot de communisten. Als ‘niet-marxistisch communist’ toegetreden tot de partij, zal Vittorini er later om ideële redenen ook weer afstand van nemen: het starre dogmatisme en gebrek aan geestelijke vrijheid dat hij erin ervaart, zijn onverenigbaar met zijn inzichten. In 1945 verschijnt over het verzet en over de Duitse terreur in Milaan Vittorini's roman Uomini e no. Ook na de oorlog is hij zeer actief, en aanwezig in de branding van het literaire, culturele en politieke leven. Hij richt in deze periode twee tijdschriften op, Il Politecnico en Il Menabò, waarin de rol van de vrije intellectueel en de vrije cultuur in de maatschappij en de relatie tussen literatuur en industrie belangrijke thema's zijn, en hij schrijft o.a. de romans Le donne di Messina en Il Sempione strizza l'occhio al Frejus en geeft zijn Diario in pubblico uit, een bundeling van geschriften uit zijn hele loopbaan, met commentaar.
Vóór alles is Vittorini een geëngageerd schrijver met een totale inzet. In politiek, sociaal en cultureel opzicht is hij, na een valse start, en vooral hevig geraakt door de gebeurtenissen van de Spaanse burgeroorlog, zonder ophouden op zoek geweest naar de mogelijkheid van beweging en bevrijding, met alle