| |
| |
| |
Ernst Jünger
De totale mobilisering
1
Het druist in tegen de heroïsche geest om het beeld van de oorlog te zoeken in een sfeer die door het menselijk handelen kan worden bepaald. Wel biedt dit - door de vele veranderingen en verhullingen die de zuivere gestalte van de oorlog in de wisseling der menselijke tijden en ruimten heeft ondergaan - voor deze geest een fascinerend schouwspel.
Dit schouwspel herinnert aan de vulkanen, waarin steeds hetzelfde aardse vuur tot uitbarsting komt, en die toch in heel verschillende landschappen in werking zijn. Aan een oorlog te hebben deelgenomen betekent net zoiets als in de ban van een van deze vuurspuwende bergen te zijn geweest - maar tussen de IJslandse Hekla en de Vesuvius aan de golf van Napels bestaat een groot verschil. Wel kan men zeggen dat het verschil in landschap verdwijnt naarmate men dichter in de buurt komt van de gloeiende muil van de krater. En waar de eigenlijke hartstocht tot uitbarsting komt, dus vooral in de naakte, directe strijd op leven en dood, speelt het een ondergeschikte rol in welke eeuw, voor welke ideeën, en met welke wapens er wordt gevochten - maar daarvan zal in het onderstaande geen sprake zijn.
We zullen veeleer proberen enige gegevens te verzamelen waarin de laatste oorlog - onze oorlog, de grootste en invloedrijkste gebeurtenis van deze tijd - verschilt van andere oorlogen waarvan de geschiedenis ons is overgeleverd.
| |
2
Misschien wordt het kenmerkende van deze grote catastrofe nog het best aangeduid door het gegeven, dat de genius van de oorlog hier doordrongen raakt van de geest van de vooruitgang. Dit geldt niet alleen voor de strijd van de landen onderling: het geldt tevens voor de burgeroorlog, die in veel van deze landen voor de tweede keer verschrikkelijk huishield. Deze beide verschijnselen, de wereldoorlog en de wereldrevolutie, zijn veel nauwer met elkaar verbonden dan op het eerste gezicht lijkt; het zijn twee kanten van een gebeurtenis van kosmische aard, en in vele opzichten van elkaar afhankelijk, zowel wat hun ontstaan als wat hun uitbarsting betreft.
Waarschijnlijk staan ons denk ik nog wonderlijke ontdekkingen te wachten omtrent het wezen dat zich verbergt achter het onbepaalde en in vele kleuren flonkerende begrip ‘vooruitgang’. Ongetwijfeld is de manier waarop wij tegenwoordig geneigd zijn ons daarover vrolijk te maken al te goedkoop. Weliswaar kan men zich, wat deze afkeer betreft, beroepen op iedere werkelijk belangrijke geest van de 19e eeuw - maar bij alle weerzin tegen de platheid en eentonigheid van de creaties waarmee men wordt geconfronteerd, rijst toch de vraag of de bodem waaruit ze stammen niet veel en veel belangrijker is. Tenslotte is zelfs de activiteit van de spijsvertering afhankelijk van een wonderbaarlijk en onverklaarbaar leven. Er kunnen vandaag de dag weliswaar goede argumenten voor worden aangevoerd dat de vooruitgang geen vooruitgang is. Belangrijker echter dan deze vaststelling is wellicht de vraag of de eigenlijke betekenis van de vooruitgang niet geheimzinniger is, en van een andere orde, een betekenis die zich bedient van het schijnbaar zo open masker van de rede als van een perfecte schuilplaats.
Juist het feit dat typisch progressieve bewegingen steevast tot resultaten leiden die tegengesteld zijn aan hun eigen tendensen, doet vermoeden dat hier, net als overal in het leven, eerder andere, meer verborgen
| |
| |
aandriften aan het werk zijn. Met recht heeft de geest vaak gezwolgen in verachting voor de marionetten van de vooruitgang - maar de ragfijne draden waarmee hun bewegingen worden gestuurd zijn onzichtbaar.
Wil men iets leren over de structuur van de marionetten, dan kan men geen aangenamer leidraad kiezen dan Flauberts roman Bouvard en Pécuchet. Maar wanneer men zich wenst bezig te houden met de mogelijkheden van die beweging die zich meer in het verborgene afspeelt, waarbij altijd meer te vermoeden dan te bewijzen valt, dan zal men al bij Pascal en Hamann een overvloed aan leerrijke passages ontdekken.
‘Ondertussen vallen ook onze fantasieën, illusies, fallaciae opticae en drogredenen onder het domein van God.’ Van dit soort zinnen zijn er bij Hamann talloze te vinden; zij drukken een gezindheid uit die er naar streeft om de inspanningen van de chemie onder te brengen bij het domein van de alchemie. We laten in het midden wat voor geest dit gebied beheerst, waaronder de optische illusie van de vooruitgang valt, want we werken aan een studie die is berekend op 20e-eeuwse lezers, niet aan een demonologie. Zoveel is echter zeker, dat alleen een kracht van cultische aard, dat alleen een geloof zo vermetel kon zijn het perspectief van de doelmatigheid tot in het oneindige op te rekken.
En wie zou er dan ook aan willen twijfelen dat de vooruitgang de grote volkskerk is van de 19e eeuw - de enige die werkelijk autoriteit genoot en zich kon verheugen in een kritiekloos geloof?
| |
3
Bij een oorlog die in een dergelijke atmosfeer tot uitbarsting kwam moest de positie van de afzonderlijke partners tegenover de vooruitgang een beslissende rol spelen. En inderdaad moet hierin de eigenlijke morele factor van deze tijd worden gezocht, een factor met zulke ragfijne, onberekenbare uitstralingen, dat zelfs de sterkste, met de modernste vernietingswapens van het machinetijdperk uitgeruste legers daartegen niet zijn opgewassen, ja een factor die zijn troepen zelfs weet te recruteren in de legerkampen van de tegenstander.
Om deze ontwikkeling aanschouwelijk te maken is hier het begrip totale mobilisering ingevoerd: de tijden zijn al lang voorbij waarin het volstond honderdduizend gerecruteerde subjecten onder een loyale bevelhebber naar de slagvelden te sturen - zoals bijvoorbeeld in Voltaires Candine wordt geschilderd - en waarin rust de eerste burgerlijke plicht was wanneer Zijne Majesteit een veldslag had verloren. Maar nog in de tweede helft van de 19e eeuw konden door conservatieve kabinetten oorlogen worden voorbereid, gevoerd en gewonnen, waar de volksvertegenwoordiging onverschillig of zelfs afwijzend tegenover stond. Vanzelfsprekend veronderstelde dat een nauwe verstandhouding tussen het leger en de kroon, een verstandhouding die door het nieuwe systeem van de algemene dienstplicht slechts een oppervlakkige verandering had ondergaan en die in essentie nog tot de patriarchale wereld behoorde. Het veronderstelde verder dat de bewapening en de kosten min of meer berekenbaar bleven, waardoor de oorlog zich voordeed als een weliswaar buitengewone, maar geenszins grenzeloze besteding van de beschikbare krachten en middelen. In die zin had zelfs de algemene mobilisering nog het karakter van een partiële ingreep.
Deze begrenzing strookt niet alleen met de beperkte omvang van de middelen, maar tegelijk met een kenmerkende staatsraison. De monarch heeft een natuurlijk instinct dat hem ervoor waarschuwt in te zetten wat de huismacht te boven gaat. Over het interen van zijn schat maakt hij zich meer zorgen dan over het krediet dat hem door een volksvertegenwoordiging wordt verleend, en voor het beslissende ogenblik van de slag spaart hij liever zijn garde dan een contingent vrijwilligers. Tot ver in de 19e eeuw is dit instinct bij de Pruisen nog gezond. Het treedt onder andere op de voorgrond bij de grimmige strijd om een driejarige diensttijd - troepen van oudgedienden zijn als huismacht betrouwbaarder, terwijl de korte diensttijd een kenmerk is van vrijwilligerslegers. Regelmatig stuiten we er zelfs op dat wordt afgezien van de vooruitgang en van de perfectionering van de krijgsuitrusting, wat voor ons tegenwoordig haast onbegrijpelijk is, maar ook deze aarzelingen hebben hun achtergrond. Zo schuilt in iedere verbetering van de vuurwapens, in het bijzonder in de opvoering van de draagwijdte, een indirekte aanval op de vormen van de absolute monarchie. Elk van deze verbeterin- | |
| |
gen bevordert het individueel gerichte schot, terwijl het salvo het hechte gezag symboliseert. Willem 1 vond de geestdrift nog onaangenaam. Deze ontspringt aan een bron die, evenals de leren zak van Aeolus, niet alleen stormen herbergt die bijval schenken. De ware toetssteen van een heerschappij is niet de hoeveelheid gejuich waarop zij wordt onthaald, maar de verloren oorlog.
De partiële mobilisering beantwoordt dus aan het wezen van de monarchie, die haar grens slechts overschrijdt voor zover zij wordt gedwongen de abstrakte vormen van de geest, van het geld, van het ‘volk’, kortom van de machten van de opkomende nationaal-democratie bij de bewapening te betrekken. Terugblikkend mogen we vandaag de dag zeggen dat het zo goed als onmogelijk was volledig van deze betrekkingen af te zien. De manier waarop zij worden geïntegreerd vormt de eigenlijke kern van het staatsmanschap van de 19e eeuw. Deze bijzondere omstandigheid verklaart tevens de stelling van Bismarck over de politiek als de ‘kunst van het mogelijke’.
We kunnen nu op de voet volgen hoe het leven in toenemende mate wordt omgezet in energie, hoe het gehalte van alle bindingen vluchtiger en vluchtiger wordt ten gunste van de beweeglijkheid, en hoe dit een steeds ingrijpender karakter verleent aan het proces van de mobilisering, terwijl bij het uitbreken van de oorlog de beslissing over al dan niet mobiliseren nog het van geen contrasignatuur afhankelijke alleenrecht was van de kroon. De verschijnselen die dat teweegbrengen zijn divers. Zo verdwijnt met het vervagen van de standsverschillen en het beknotten van de privileges van de adel tegelijk het begrip van de militaire kaste; bewapend zijn in dienst van het land is niet meer alleen de plicht en het voorrecht van de beroepssoldaat, maar wordt een taak voor iedereen die in staat is wapens te dragen. Zo maakt de kolossale vermeerdering van de kosten het onmogelijk de oorlogvoering uit een vaste oorlogsschatting te betalen; om de machinerie in gang te houden moeten veeleer alle kredieten worden gespendeerd, ook de laatste spaargelden nog worden opgenomen. Zo vloeit het beeld van de oorlog als een gewapende handeling ook steeds meer over in het drastischer beeld van een gigantisch arbeidsproces. Naast de legers die elkaar op het slagveld treffen ontstaat een nieuw soort legers, van het verkeer, voor de bevoorrading, van de bewapeningsindustrie - het leger van de arbeid überhaupt. In de laatste fase, die zich tegen het einde van deze oorlog al begint af te tekenen, is er geen beweging meer - al is het die van een thuiswerkster aan haar naaimachine - waar niet op zijn minst indirect een oorlogsverrichting aan kleeft. Misschien dat het aanbreken van het tijdperk van de arbeid zich hierin nog het meest plastisch aankondigt, in dit zich absoluut meester maken van de potentiële energie, die de oorlogvoerende industriestaten verandert in vulkanische
smederijen - dit maakt de wereldoorlog tot een historisch fenomeen dat qua betekenis de Franse revolutie te boven gaat. Om energieën van een dergelijke omvang te ontplooien volstaat het niet meer de arm toe te rusten met het zwaard - vereist is een bewapening tot op het bot, tot in de haarvaten van het leven. Dit te bewerkstelligen is de taak van de totale mobilisering, een proces waardoor het wijdvertakte en dicht geaderde stroomnet van het moderne leven door een enkele handgreep via een schakelpaneel naar de grote stroom van de oorlogsenergie wordt toegeleid.
Een mobilisering van deze omvang had het menselijk brein bij het begin van de wereldoorlog nog niet voorzien. Ze kondigde zich evenwel reeds aan in aparte maatregelen, bijvoorbeeld in de grote inzet van oorlogsvrijwilligers en reservisten direct bij het uitbreken van de oorlog, in uitvoerverboden, in censuurvoorschriften, in veranderingen van het muntstelsel. In de loop van de oorlog werd dit proces geïntensiveerd. Als voorbeelden van deze intensivering kunnen worden genoemd: de planmatige exploitatie van grondstoffen en levensmiddelen, het omzetten van arbeidsverhoudingen in een militair dienstverband, de dienstplicht, de bewapening van de handelsschepen, de ongekende uitbreiding van de bevoegdheden van de generale staven, het ‘Hindenburgprogramma’, de strijd van Ludendorff om de identiteit van de militaire en de politieke leiding.
Toch werden, ondanks de even grandioze als vreselijke schouwspelen van de late materiaalslagen, waarin het menselijke organisatietalent zijn bloedige triomfen vierde, de ultieme mogelijkheden nog niet bereikt. Deze kunnen ook alleen worden bereikt - zelfs wanneer men zich beperkt tot de beschouwing
| |
| |
van de technische kant van dit proces - wanneer het tafereel van het oorlogsproces zich al aftekent in de wijze waarop de vreedzame toestand is geregeld. Zo zien we hoe na de oorlog in veel staten de nieuwe bewapeningsmethoden reeds zijn toegesneden op de totale mobilisering.
Hier kunnen symptomen worden aangevoerd als de toenemende beknotting van de ‘individuele vrijheid’, een aanspraak overigens die van meet af aan dubieus was. We zien dit offensief, waarvan het doelwit is dat zich niets mag voordoen dat niet als een functie van de staat valt te begrijpen, het eerst in Rusland en Italië, vervolgens echter ook bij ons, en het valt te voorzien dat alle landen waar universele pretenties leven dit offensief tegen de individuele vrijheid moeten inzetten om te zijn opgewassen tegen de ontketening van een nieuw soort krachten. Hiertoe behoort verder de uit Frankrijk afkomstige beoordeling van de machtsverhoudingen uit het oogpunt van de énergie potentielle, evenals de reeds in vredestijd begonnen samenwerking tussen de generale staven en de industrie, waarvoor Amerika het voorbeeld gaf. Verder vraagstellingen die raken aan de diepste kern van de bewapening, vraagstellingen waarmee de Duitse oorlogsliteratuur het gezond verstand - schijnbaar achteraf, maar in werkelijkheid toekomstgericht - dwong tot oordelen over krijgszaken. Het Russische ‘vijfjarenplan’ confronteert de wereld voor de eerste keer met een poging de gezamenlijke inspanning van een groot rijk in één stroombedding te verenigen. Het is leerzaam te zien hoe het economisch denken hier doorschiet. De ‘planeconomie’, als een van de laatste gevolgen van de democratie, groeit zichzelf boven het hoofd en ontwikkelt zich in de richting van pure machtsontplooiing. Deze omslag valt bij veel verschijnselen in onze tijd waar te nemen; de grote druk van de massa's slaat om in kristallijne vormen.
Maar niet alleen het offensief, ook de verdediging vraagt buitengewone inspanningen, en hier wordt de dwang van de wereld wellicht nog duidelijker. Zoals elk leven de kiem van zijn dood reeds in zich draagt, zo ligt er in het optreden van de grote massa's een democratie van de dood besloten. We hebben het tijdperk van het doelgerichte schot alweer achter ons. De commandant van een eskader bommenwerpers, die in de nachtelijke hoogte het bevel geeft voor de aanval, ziet geen verschil meer tussen hen die deelnemen aan de strijd en hen die dat niet doen, en de dodelijke gaswolk trekt als een element heen over al wat leeft. De mogelijkheid van dergelijke bedreigingen veronderstelt geen partiële, noch een algemene, maar een totale mobilisering, die zich zelfs uitstrekt tot het kind in de wieg. Evenals alle anderen, ja meer nog dan alle anderen wordt het bedreigd.
Veel valt er nog te noemen - maar het volstaat, ons leven zelf in zijn volledige ontketening te beschouwen, in zijn onbarmhartige discipline, met zijn rokende en gloeiende industriegebieden, met de fysica en metafysica van zijn verkeer, zijn motoren, vliegtuigen en miljoenensteden, om met een gemengd gevoel van lust en ontzetting te beseffen, dat er hier geen atoom bestaat dat niet bij de arbeid is ingeschakeld, en dat wij zelf tot in onze kern aan het razende proces zijn overgeleverd. De totale mobilisering wordt niet zo zeer voltrokken, ze voltrekt zich zelf, ze is in oorlog en vrede de uitdrukking van de geheimzinnige en dwingende eis waaraan dit leven in het tijdperk van de massa's en machines ons onderwerpt. Zo komt het, dat ieder afzonderlijk leven steeds ondubbelzinniger het leven wordt van een arbeider en dat de oorlogen van de ridders, van de koningen en van de burgers plaatsmaken voor de oorlogen van de arbeider - oorlogen met een rationele structuur en een onbarmhartigheid, waarvan het eerste grote treffen van de 20e eeuw ons al een voorproefje heeft gegeven.
| |
4
Wat we hebben aangestipt is de technische kant van de totale mobilisering, waarvan de perfectionering stap voor stap kan worden gevolgd, van de eerste ontwrichtingen ten tijde van de Nationale Conventie, van de reorganisatie van het leger door Scharnhorst, tot aan de dynamische bewapeningsprogramma's van de laatste oorlogsjaren, waarin de landen veranderden in reusachtige fabrieken die aan de lopende band legers produceerden, om ze bij dag en bij nacht naar de slagvelden te sturen, waar een eveneens zeer mechanisch geworden bloedig verbruik de rol van consument op zich nam. Hoe pijnlijk de monotonie van deze aanblik, die herinnert aan de precieze arbeidsgang van een met bloed gevoede turbine, ze- | |
| |
ker voor het heroïsche gemoed ook is, toch kan er geen twijfel bestaan over het symbolisch gehalte dat er aan kleeft. Hier openbaart zich een strenge consequentie, de harde afdruk van een tijd in het medium van de oorlog.
De technische kant van de totale mobilisering is echter niet doorslaggevend. Haar voorwaarde ligt dieper, zoals dat bij alle techniek het geval is: we willen haar hier ter sprake brengen als de bereidheid tot mobilisering. Deze bereidheid was in alle landen aanwezig; de wereldoorlog is een van de meest populaire oorlogen geweest die de geschiedenis kent. Dat was ze alleen al omdat ze in een tijd viel die andere dan populaire oorlogen bij voorbaat leek uit te sluiten. Ook hadden de volkeren zich kunnen verheugen in een relatief lange periode van vrede, afgezien van kleine veroveringsoorlogen en koloniale oorlogen. We hebben echter aan het begin van dit onderzoek toegezegd om in eerste instantie af te zien van een schildering van de elementaire laag, van die mengeling van wilde en verheven hartstochten die in de mens huist en waardoor hij te allen tijde openstaat voor het appel van de strijd. We willen veeleer proberen het concert te ontwarren van allerlei signalen, waarmee dit bijzondere treffen werd ingeleid en die het verloop ervan begeleidde.
Waar we stuiten op krachtsinspanningen van een dergelijke omvang, of deze nu hun uitdrukking vinden in machtige bouwwerken als de pyramiden en de kathedralen dan wel in oorlogen die de laatste levensader doen trillen - inspanningen waaraan het bijzondere kenmerk kleeft dat ze geen enkel nut dienen - daar komen we er niet met economische verklaringen, hoe overtuigend die verklaringen misschien ook zijn. Dat is ook de reden waarom de historisch-materialistische school het proces hoogstens oppervlakkig weet aan te stippen. Bij inspanningen van deze aard moet de eerste verdenking veeleer gericht zijn op een verschijnsel van cultische orde.
Met de opmerking dat we de vooruitgang beschouwen als de grote volkskerk van de 19e eeuw, hebben we al aangeduid, op welk niveau we het werkzame appel vermoeden, en alleen met behulp van een dergelijk appel was het mogelijk de totale mobilisering op het beslissende punt te voltrekken, namelijk op het punt van het geloof van de reusachtige massa's die voor deelname aan de laatste oorlog moesten worden gewonnen. Hoe meer deze massa's op hun overtuiging werden aangesproken, dus hoe zuiverder de vooruitgang doorklonk in de grootse leuzen waarmee zij in beweging werden gezet, des te onmogelijker was het voor hen er aan te ontkomen. Ook al zijn deze leuzen veelal grof en schreeuwerig van toon, over hun doeltreffendheid is geen twijfel mogelijk; ze doen denken aan de bonte lappen waarmee het wild bij een drijfjacht naar de geweren wordt geleid.
Reeds de oppervlakkige blik, die een zuiver geografische indeling probeert te maken van de deelnemende krachten in overwinnaars en overwonnenen, kan het niet ontgaan dat de ‘vooruitstrevende’ landen bevoorrecht zijn, waarbij een soort automatisme schijnt te heersen dat doet denken aan de darwinistische theorieën over de selectie van de ‘sterkste’. Dit automatisme springt bijzonder in het oog door het verschijnsel, dat zelfs landen als Rusland en Italië, die tot de groep van overwinnaars behoren, een omvangrijke verwoesting van hun staatkundige bestel niet konden ontgaan. In dit licht blijkt de oorlog een betrouwbare toetssteen, die zijn taxatie maakt naar strenge en eigen wetten - als een aardverschuiving die alle gebouwen tot in hun grondvesten op de proef stelt.
Verder blijkt dat de structuren van de monarchie in de nadagen van het geloof aan de algemene mensenrechten bijzonder kwetsbaar zijn voor de verwoestingen van de oorlog. Naast talloze kleinere kronen rollen de Duitse, de Pruisische, de Russische, de Oos-
| |
| |
tenrijkse en de Turkse kroon in het stof. Oostenrijk-Hongarije, de staat waar de middeleeuwse vormenwereld nog een schimmig bestaan leidde, als op een eiland dat thuishoort in een lang vervlogen aardse periode, valt uiteen als een huis dat door een explosie in de lucht wordt geblazen. De laatste in traditionele zin absolute heerschappij van Europa, die van de tsaar, wordt het slachtoffer van een burgeroorlog die haar onder verschrikkelijke symptomen als een lang onderdrukte epidemie verteert.
Wat aan de andere kant opvalt is het ongekende weerstandvermogen van de vooruitstrevende structuur, zelfs in een toestand van grote fysieke zwakte. Zo manifesteert zich in het neerslaan van die hoogst gevaarlijke muiterij van het jaar 1917 binnen het Franse leger een tweede, ditmaal een moreel Marne-wonder, dat voor deze oorlog symptomatischer is dan het zuiver militaire wonder van het jaar 1914. Zo kon de mobilisering in de Verenigde Staten, een land met een democratische constitutie, met scherpe maatregelen op gang worden gebracht, maatregelen die in de militaire staat Pruisen, het land van het censuskiesrecht, niet mogelijk waren geweest. En wie zou willen betwijfelen dat Amerika, het land zonder ‘vervallen kastelen, zonder basalt, zonder ridder-, roveren spookverhalen’ als de zichtbare overwinnaar uit deze oorlog te voorschijn is gekomen? Reeds in Amerika kwam het niet aan op de mate waarin een staat gemilitariseerd was, maar op de mate waarin hij tot de totale mobilisering in staat was.
Duitsland echter moest de oorlog verliezen, ook als het de slag aan de Marne en de onderzeebotenoorlog zou hebben gewonnen, omdat het, ondanks alle verantwoordelijkheid waarmee het de partiële mobilisering had voorbereid, belangrijke gebieden van zijn kracht aan de totale mobilisering onttrok. Om dezelfde reden, zuiver in overeenstemming met het intrinsieke karakter van zijn bewapening, was het wel in staat een partieel, maar niet om een totaal succes te behalen, noch om zo'n succes te verdragen, en al helemaal niet om het produktief te maken. Zo'n wapenfeit zou een voorbereiding hebben gevergd op een ander, niet minder belangrijk Cannae dan dat, waaraan Schlieffen zijn levenswerk heeft gewijd.
Voordat we echter uit deze uitspraken verdere conclusies trekken zullen we de verhouding tussen vooruitgang en totale mobilisering nog op enkele punten proberen te staven.
| |
5
In de tijd dat men een Ravaillac of zelfs nog een Damiens als misgeboorten van de hel onder verschrikkelijke folteringen publiekelijk terechtstelde, moest de politieke moord op een vorstelijk persoon een machtiger en dieper in het geloof ingebakerde gevoelslaag schenden dan in de eeuw die volgt op de executie van Lodewijk xvi - dat zal voor eenieder die het woord vooruitgang in zijn wisselende klankkleur probeert te vatten zonder meer duidelijk zijn. Hij zal ontdekken, dat de vorst binnen de rangorde van de vooruitgang behoort tot een menselijk geslacht dat zich niet bepaald in een bijzondere populariteit kan verheugen.
Verplaatsen we ons voor een ogenblik in de groteske voorstelling dat een reclamechef van het grootste formaat de propaganda voor een moderne oorlog zou moeten voorbereiden, en dat hem twee middelen ter beschikking zouden staan om de eerste golf van agitatie uit te lokken, namelijk de moord van Sarajevo of de schending van de Belgische neutraliteit, dan kan er geen twijfel over bestaan van welk van de twee hij het meeste effect zou verwachten. Aan de uiterlijke aanleiding voor de wereldoorlog, hoe toevallig deze ook lijkt, kleeft een symbolische betekenis: in de daders van Sarajevo en in hun slachtoffer, de erfgenaam van de Habsburgse kroon, kwam het nationale principe in botsing met het principe van de dynastie - het moderne ‘zelfbeschikkingsrecht van de volkeren’ met het legitimiteitsbeginsel dat op het congres van Wenen door een staatskunst van de oude stempel moeizaam was gerestaureerd.
Het is zeker een goede zaak om gevoeglijk niet van deze tijd te zijn en een intensieve werkzaamheid te ontplooien in een geest, die het erfgoed wil bewaren. Dat veronderstelt echter een geloof. Van de ideologie van de Centrale Mogendheden kan echter worden gezegd dat ze evenmin eigentijds als niet van deze tijd was, en ook niet dat ze boven de tijd verheven is geweest. Men was hier tegelijk eigentijds en niet van deze tijd, en het resultaat kon niets anders zijn dan een mengelmoes van pseudo-romantiek en gebrekkig liberalisme. Zo kan het de toeschouwer niet ontgaan
| |
| |
dat er een zekere voorliefde bestond voor het gebruik van verouderde requisieten, voor een laat-romantische stijl, in het bijzonder die van de opera's van Wagner. Woorden als Nibelungentrouw, verwachtingen gekoppeld aan het uitroepen van de heilige islamitische oorlog horen hier thuis. Er is hier welbeschouwd sprake van technische vragen, van vragen omtrent de regie - van de mobilisering van de substantie, niet van de substantie zelf. Maar juist in dit soort misgrepen kondigde zich de gebrekkige verhouding aan van de leidende klasse tot de massa's alsook tot de diepere krachten.
Zo lijdt ook de beroemde en onbedoeld geniale opmerking over het ‘vodje papier’ er onder dat het 150 jaar te laat werd uitgesproken, en wel vanuit een instelling die de romantiek van het Pruisendom misschien nog had begrepen, maar die in wezen niet Pruisisch was. Frederik de Grote had zo kunnen spreken en zich in de geest van de absolutistische verlichting vrolijk kunnen maken over vergeelde perkamenten prullen. Maar Bethmann-Hollweg had moeten weten dat een stuk papier, bijvoorbeeld een stuk waarop een grondwet staat, vandaag de dag net zo iets betekent als een gewijde hostie binnen de katholieke wereld, en dat het het absolutisme wel kan betamen om verdragen te verscheuren, maar dat de kracht van het liberalisme er op berust ze uit te leggen. Men bestudere de uitwisseling van diplomatieke nota's die plaatsvond voordat Amerika toetrad tot de oorlog, en men zal daarin op een beginsel stuiten van ‘vrijheid der zeeën’, dat een goed voorbeeld biedt voor de manier waarop in een dergelijke tijd aan het eigenbelang de rang kan worden verleend van een humanitair postulaat, van een algemene kwestie die de mensheid in zijn geheel raakt. Door de zin van de oorlog gelijk te stellen met de vernietiging van de tsaristische, tegen de vooruitgang gerichte regimes, had de Duitse sociaal-democratie - een van de belangrijkste pijlers van de vooruitgang in Duitsland - het dialectische deel van haar taak goed begrepen.
Wat betekent dat echter tegenover de mogelijkheden die het westen ter beschikking stonden om de massa's te mobiliseren? Wie zou willen bestrijden dat de ‘civilisatie’ inniger is verbonden met de vooruitgang dan de ‘cultuur’, dat ze in de grote steden haar natuurlijke taal kan spreken en middelen en begrippen weet te handhaven waarmee de cultuur geen verbinding heeft, of waar deze zelfs vijandig tegenover staat? De cultuur kan niet propagandistisch worden benut, en zelfs een houding die haar in die zin probeert uit te spelen is van haar vervreemd - zoals het dan ook onverschillig of zelfs treurig stemt, wanneer we de hoofden van grote Duitse geesten in een oplage van miljoenen zien afgedrukt op het papier van postzegels of bankbiljetten.
Klagen over het onvermijdelijke is echter wel het laatste wat we willen. We stellen slechts vast dat het Duitsland in dit gevecht niet was vergund de tijdgeest - van welke aard deze ook geweest mag zijn - op een overtuigende manier voor zichzelf in de strijd te werpen. Evenmin was het Duitsland vergund een geldig grondbeginsel te formuleren dat superieur was aan deze geest, noch voor het eigen bewustzijn, noch voor de wereld. We zien Duitsland veeleer ijverig zoeken, deels in romantische en idealistische, deels in rationalistische en materialistische ruimten, naar tekens en beelden die de strijdende mens in zijn vaandel probeert te schrijven. Maar de geldigheid die deze ruimten bezitten, en die deels tot het verleden behoort en deels tot een levenssfeer die vreemd is aan de Duitse geest, is niet toereikend om die uiterste graad van geloofwaardigheid te garanderen die nodig is voor de inzet van mensen en machines in de verschrikkelijke strijd tegen een wereld.
Maar daarom moeten wij des te meer moeite doen om te beseffen hoe de elementaire stof, de oerkracht van het volk, daardoor niet geraakt wordt. Met bewondering zien we hoe aan het begin van deze kruistocht van de rede, waartoe de volkeren van de wereld onder invloed van een zo heldere, zo overtuigende dogmatiek worden opgeroepen, van een Duitse jeugd de roep uitgaat naar de wapens - zo brandend, zo geestdriftig, zo begerig naar de dood, dat zij in onze geschiedenis haar gelijke nauwelijks kent.
Zou men een van deze jongemannen hebben gevraagd waarom hij naar het slagveld trok, dan zou men stellig niet op een al te helder antwoord hebben kunnen rekenen. Zelden zou men hebben gehoord dat het ging om de strijd tegen de barbarij en de reactionaire machten, of voor de civilisatie, voor de bevrijding van België of de vrijheid van de zeeën -
| |
| |
maar men zou misschien het antwoord ‘voor Duitsland’ hebben vernomen, dat woord waarmee de vrijwilligersregimenten tot de aanval overgingen.
En toch was deze onbestemde gloed, die brandde voor een raadselachtig en onzichtbaar Duitsland, toereikend voor een krachtsinspanning die de volkeren tot op het bot deed sidderen. Wat zou er niet gebeurd zijn als deze inspanning al richting, bewustzijn, gestalte zou hebben bezeten?
| |
6
De totale mobilisering als maatregel van het organisatorische denken is slechts een aanduiding van die verdergaande mobilisering die de tijd aan ons voltrekt. Deze mobilisering kent een eigen wetmatigheid, waarmee de menselijke wet, wil ze werkzaam zijn, parallel moet lopen.
Niets kan deze stelling beter bevestigen dan het feit dat er gedurende de oorlog krachten kunnen opduiken die tegen de oorlog zelf zijn gericht. Toch is de verwantschap tussen deze krachten en de machten van de oorlog groter dan het misschien lijkt. Wanneer de totale mobilisering, in plaats van de legers voor de oorlog, de massa's voor de burgeroorlog in beweging begint te zetten, gaat zij over op een ander terrein, niet op een ander plan. Vanaf dat moment breekt het proces door in ruimten die het militaire mobilisatiebevel niet kan bereiken. Het is alsof de krachten die voor de oorlog niet konden worden aangewend nu ook hun aandeel in de bloedige inzet opeisen. Dus hoe uniformer en dieper de oorlog van meet af aan de som van alle krachten voor zich weet op te eisen, des te zekerder en onverstoorbaarder zal het verloop zijn.
We zagen dat de geest van de vooruitgang in Duitsland slechts onvolkomen kon worden gemobiliseerd. Hoe dit in Frankrijk beslist veel gunstiger lag zien we naast duizend andere voorbeelden aan dat van Barbusse. Deze, op zich een uitgesproken tegenstander van de oorlog, zag toch geen andere mogelijkheid die strookte met zijn ideeën dan deze oorlog in eerste instantie te aanvaarden, omdat deze oorlog zich in zijn bewustzijn weerspiegelde als een strijd om de vooruitgang, om de civilisatie, om de humaniteit, ja om de vrede zelf, tegen een element dat dit alles weerstreefde. ‘De oorlog moet worden gedood in de buik van Duitsland.’
Hoe gecompliceerd deze dialectiek zich ook mag voordoen, het resultaat ervan is dwingend. Een mens die de neiging tot een militaire confrontatie niet in het minst lijkt te bezitten, blijkt desondanks niet in staat het geweer te weigeren dat de staat hem aanbiedt, omdat de mogelijkheid van een andere uitweg hem, zijn bewustzijn, niet is gegeven. We kunnen hem gadeslaan, terwijl hij zijn hersens afpijnigt en in de dodenakker van de loopgraven op zijn post staat; hoe hij net zo goed als ieder ander deze graven verlaat om, als het ogenblik is gekomen, dwars door de verschrikkelijke vuurlinie van de materiaalslag tot de aanval over te gaan. Maar wat is daar tenslotte voor wonderbaarlijks aan? Barbusse is een soldaat als ieder ander, een soldaat van de humaniteit die het niet kan stellen zonder spervuur en gasaanvallen of ook de guillotine, net zo min als de christelijke kerk het kon stellen zonder het wereldlijke zwaard. Wel moest iemand als Barbusse in Frankrijk leven om in die mate gemobiliseerd te kunnen worden.
De Duitse Barbussen troffen een moeilijker situatie. Het waren slechts enkele intellectuelen die zich vanaf de eerste dag op neutraal terrein begaven en besloten tot een openlijke sabotage van de oorlogvoering. Veruit het grootste deel zocht zijn plaats in het kader van de opmars. Het voorbeeld van de Duitse sociaal-democratie werd al genoemd. We zien daarbij af van het feit dat zij, ondanks haar internationale dogmatiek, bestond uit Duitse arbeiders en derhalve ook op heroïsche wijze in beweging kon worden gezet. Nee, ook in haar ideologie zelf schoof zij in de richting van een revisionisme dat haar later als ‘verraad aan het marxisme’ ten laste werd gelegd. Op welke manier dat zich in detail voltrok kan onder meer worden opgemaakt uit de redevoeringen die in de kritische tijd werden gehouden, bijvoorbeeld door de sociaaldemocratische leider en Rijksdagafgevaardigde Ludwig Frank, die in september 1914 in het gevecht bij Noissoncourt als veertigjarige oorlogsvrijwilliger door een schot in het hoofd is gesneuveld. ‘Wij kameraden zonder vaderland weten echter dat we, ook al zijn we dan stiefkinderen, toch kinderen zijn van Duitsland en dat we ons vaderland op de reactionaire machten moeten bevechten. Als er een oorlog uitbreekt zullen dus ook de sociaal-democratische soldaten gewetensvol hun plicht vervullen.’ (29 augustus
| |
| |
1914). In deze veelzeggende zin liggen reeds, als in een kiem, de gedaanten van de oorlog en de revolutie die het lot in petto had.
Voor degene die deze dialectiek in detail wenst te bestuderen bieden de oorlogsjaargangen van de progressieve kranten en tijdschriften een overvloed aan gedetailleerd materiaal. Zo begon Maximiliaan Harden, de uitgever van ‘Die Zukunft’, en misschien wel de bekendste journalist uit de tijd van keizer Wilhelm 11, zijn openbare functie in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van de grote generale staf. Louter uit symptomatische interesse zij hier opgemerkt, dat hij het radicalisme van de oorlog net zo goed wist te spelen als later het radicalisme van de revolutie. Zo nam de ‘Simplizissimus’, een orgaan dat met het wapen van de nihilistische grappenmakerij stemming had gemaakt tegen alle bindingen, dus ook tegen het leger, nu een chauvinistische houding aan. Men kan overigens opmerken dat de kwaliteit van dit blad afneemt naarmate het vaderlandslievende element er in toeneemt - naarmate het dus het gebied verlaat waarop het sterk was.
Misschien wordt de innerlijke tweespalt die hier heerst nog het duidelijkst zichtbaar in de persoonlijkheid van Rathenau; daardoor krijgt deze gestalte voor degene die zich inspant haar recht te doen iets tragisch. Hoe is het mogelijk dat Rathenau, die in belangrijke mate werd gemobiliseerd, die in de organisatie van de omvangrijke bewapening een rol speelde en zich vlak voor de ineenstorting nog had beziggehouden met de gedachte van de ‘verheffing van de massa's’, kort daarop die bekende uitspraak kon doen over de wereldgeschiedenis, die haar zin zou hebben verloren wanneer de representanten van het Rijk als overwinnaars door de Brandenburger Tor de hoofdstad zouden zijn binnengetrokken? Hier wordt heel duidelijk hoe een mobilisering zich bedient van de technische vaardigheden van een mens, maar niet in zijn kern kan doordringen.
| |
7
Terwijl de laatste soldaten nog tegenover de vijandelijke troepen lagen, werd de ineenstorting begroet met een gejuich dat leek op het gejuich waarmee een gewonnen slag wordt begroet. Dit gejuich steeg op uit het geheime leger en de geheime staf, waarover de vooruitgang in Duitsland beschikte. Het was de beste bondgenoot van de westerse legers, die spoedig de Rijn zouden oversteken, hun Trojaanse paard. De erkenning van de nieuwe geest kwam tot uitdrukking in de zwakte van het protest, waarmee de bestaande autoriteiten hun stellingen ruimden. Tussen spelers en tegenspelers bestond geen wezenlijk verschil.
Dat is ook de reden waarom de omwenteling zich in Duitsland op betrekkelijk onschuldige wijze voltrok. Zo konden de sociaaldemocratische ministers van het keizerrijk zelfs in de beslissende dagen nog met de gedachte spelen de kroon te laten voortbestaan. Wat zou dit anders hebben kunnen betekenen dan een façade? Het gebouw was al lang zo zeer belast met hypotheken van de vooruitgang, dat er over de werkelijke bezitsverhouding geen twijfel kon bestaan.
Maar er is nog een andere reden waarom de omwenteling zich in Duitsland niet op zo'n koortsachti- | |
| |
ge wijze kon voltrekken als bijvoorbeeld in Rusland. Het was niet alleen het gezag zelf dat deze omwenteling had voorbereid. We zagen, dat de oorlogvoering reeds een belangrijk deel van de vooruitstrevende krachten had opgeëist. Het quantum beweging dat daaraan was besteed kon voor de binnenlandse strijd niet meer in aanmerking komen. Om het persoonlijk uit te drukken: het maakt verschil of het voormalige ministers zijn die het roer in handen krijgen, of een revolutionaire aristocratie die zich in ballingschap in Siberië heeft ontwikkeld.
Duitsland verloor de oorlog, maar won intussen een groter aandeel in de westerse ruimte, won de civilisatie, de vrijheid en de vrede in de zin van Barbusse. Maar hoe kon men ook een ander resultaat verwachten, waar men toch zelf had verzekerd deze waarden te delen, en het voor geen prijs zou hebben gewaagd strijd te leveren buiten die ‘muur, die Europa omgordt’. Daarvoor had men de eigen waarden dieper moeten ontsluiten, wat andere ideeën en andere bondgenoten zou hebben gevergd. Het aanboren van de substantie had kunnen gebeuren met en door het optimisme van de vooruitgang, zoals dat zich in Rusland aftekent.
| |
8
Bekijken we de wereld, zoals zij uit de catastrofe te voorschijn is gekomen - wat een effectieve eenheid, wat een strenge historische consistentie! Werkelijk, waneer men alle geestelijke en lichamelijke niet-geciviliseerde levensvormen die het einde van de 19e eeuw hebben gehaald en doorwoekeren tot in onze tijd in een kleine ruimte zou hebben verzameld, en wanneer men daar vervolgens met al het geschut van de wereld het vuur op zou hebben geopend, dan had het resultaat niet ondubbelzinniger kunnen zijn.
Het oude klokkenspel van het Kremlin is omgeschakeld op de melodie van de Internationale. In Konstantinopel spellen de kinderen het latijnse schrift in plaats van de oude arabesken van de Koran. In Napels en Palermo regelen fascistische politieagenten het zuidelijke leven volgens de principes van de moderne verkeersdiscipline. In de meest afgelegen en haast nog legendarische landen van de wereld worden parlementsgebouwen ingewijd. De abstraktheid, dus ook de meedogenloosheid van alle menselijke verhoudingen neemt onafgebroken toe. Het patriottisme wordt afgelost door een nieuw nationalisme, dat sterk is doortrokken van bewustzijnselementen. In het fascisme, in het bolsjewisme, in het amerikanisme, in het zionisme, in de volkeren met een andere huidskleur begint de vooruitgang door te stoten op een wijze, die men tot dusverre niet voor mogelijk zou hebben gehouden; de vooruitgang schiet als het ware door, om zijn beweging na een cirkel van kunstige dialectiek op een zeer eenvoudig niveau voort te zetten. De vormen waarin de vooruitgang de volkeren aan zich begint te onderwerpen verschillen al niet meer zo veel van die van een absoluut regime, afgezien dan van de veel geringere mate van vrijheid en gemoedelijkheid. Op vele plaatsen is het humanitaire masker haast versleten. Daarvoor in de plaats treedt een half grotesk, half barbaars machine-fetisjisme op de voorgrond, een naïeve cultus van de techniek - juist op plaatsen waar men geen directe, geen produktieve verhoudig heeft tot de dynamische energieën op hun vernietigende triomftocht, waarvan het lange-afstandsgeschut en de eskaders met bommen bewapende gevechtsvliegtuigen slechts de krijgshaftige uitdrukking zijn. Tegelijkertijd neemt het respect voor de massa toe; de mate van instemming, de mate van openbaarheid wordt een beslissende factor van de politiek. Socialisme en nationalisme in het
bijzonder zijn de beide grote molenstenen, waartussen de vooruitgang de resten van de oude wereld en uiteindelijk zichzelf verpulvert. Over een tijdsbestek van meer dan honderd jaar speelden ‘rechts’ en ‘links’ elkaar de door de optische illusie van het kiesrecht verblinde massa's als vangballen toe; altijd leek er bij de ene tegenstander nog een toevlucht te bestaan voor de pretenties van de ander. Vandaag de dag blijkt in alle landen steeds ondubbelzinniger dat ze in feite identiek zijn, en zelfs de droom van de vrijheid gaat op in rook - alsof we in de tang zitten, in een ijzeren greep. Het is een grandioos en vreeswekkend schouwspel om de bewegingen te volgen van de in hun ontwikkeling steeds gelijkvormiger massa's, waarvoor de wereldgeest zijn vangnetten uitzet. Elk van deze bewegingen draagt er toe bij dat de greep vaster wordt en onbarmhartiger: en er zijn hier vormen van dwang werkzaam, die sterker zijn dan de foltering: zo sterk, dat de mens ze met gejuich
| |
| |
begroet. Achter iedere uitweg die is getooid met de symbolen van het geluk loeren de pijn en de dood. Gelukkig degene die voor het betreden van deze ruimten is toegerust.
| |
9
Vandaag de dag kijken we reeds door de kieren en voegen van de babylonische toren naar een gletscherwand die een aanblik biedt waarvoor zelfs het moedigste hart nog siddert. Binnen afzienbare tijd zal de tijd van de vooruitgang ons net zo raadselachtig toeschijnen als de geheimen van een egyptische dynastie. Toentertijd echter vierde de wereld een van die triomfen die aan de zege voor een ogenblik de glans van de eeuwigheid verlenen. Met al te sterke vuisten, dreigender dan Hannibal, hadden de grauwe heerscharen staan bonken op de poorten van hun grote steden en gefortificeerde zeestraten.
In de diepte van de krater had deze oorlog een zin die geen rekenkunst kan afdwingen. Deze diepte was het, die het gejuich van de vrijwilligers vermoedde, waarin de stem van de Duitse demon gewelddadig tot uitbarsting kwam en waarin een weerzin tegen de oude waarden gepaard ging met het onbewuste verlangen naar een nieuw leven. Wie had zich kunnen voorstellen, dat deze zonen van een materialistisch geslacht de dood met zo'n vuur konden begroeten? Alleen een rijk leven, een leven dat overvloeit en de spaarzaamheid van bedelaars niet kent, kondigt zich op zo'n manier aan. En zoals het eigenlijke resultaat van een oprecht geleid leven niets anders is dan de verdieping van het eigen karakter, kan ook het resultaat van deze oorlog voor ons niets anders zijn dan de verdieping van Duitsland. Dat dat zo is wordt bevestigd door de onrust, die het kenmerk is van een nieuw geslacht, en die bij geen enkel idee van deze wereld en in geen enkel beeld van het verleden bevrediging vindt. Hier heerst een vruchtbare anarchie, die is ontsproten aan de elementen aarde en vuur, en waarin de kiem schuilt van een nieuwe heerschappij. Wat zich hier aankondigt is een nieuw soort bewapening, die haar wapens zoekt te smeden uit ertsen die zuiverder zijn, harder, en op alle mogelijke weerstand getest.
De Duitser heeft de oorlog gevoerd met de voor hem al te goedkope ambitie om een goede Europeaan te zijn. Maar aangezien Europa op die manier oorlog voerde tegen Europa - wie anders dan Europa kon dan de overwinnaar zijn? Toch is dit Europa, waarvan de oppervlakte zich zo langzamerhand planetair heeft uitgebreid, zeer dun geworden, buitengewoon politoer - zijn ruimtelijke winst correspondeert met een verlies aan overtuigingskracht. Nieuwe machten zullen uit dit Europa voortkomen.
Diep onder het vlak waarop de dialectiek van de oorlogsdoeleinden betekenis heeft, trof de Duitser een sterkere macht: hij ontmoette zichzelf. Zo was deze oorlog voor hem tegelijkertijd en in de eerste plaats het middel om zichzelf te verwezenlijken. De nieuwe bewapening, waar we al lang mee bezig zijn, moet dan ook een mobilisering zijn van de Duitser - en anders niets.
vertaling Mark Wildschut
|
|