dig verzamelen. Met een beetje fantasie had ik me ook wel een of andere aanleg kunnen aanmeten. Dan was ik nu ook elders onder dak. Achteraf bezien voel ik me een beetje onderschat. Was ík het niet die de gastvrouw ooit tot een portret van haar vertrouwensman wist aan te zetten? En hebben we daar niet verschrikkelijk veel plezier aan beleefd? Het was op een tamelijk besloten avond; er was maar één onbekende aan de vaste groep toegevoegd.
‘Op dringend verzoek van mijn beste vriendin zal ik jullie vertellen over de maëstro,’ zei ze plechtig. De gesprekken verstomden op slag. Ze spreidde haar omvangrijke rokken over benen, voeten en stoelleuning, zodat haar romp uit een zee van zijde oprees. ‘Mijn eerste bezoek,’ kondigde ze aan.
‘Jullie moeten weten dat hij mij van veel kanten was aanbevolen. Hij zou in het bijzonder goed zijn voor die gevallen waar ik toe behoor. Nu had ik altijd gedacht dat ik zeer persoonlijke eigenaardigheden bezat.’ Ze liet even glimlachend een pauze vallen zodat men de gelegenheid kreeg haar te prijzen om haar unieke geest.
‘Maëstro Kreton,’ vervolgde ze voldaan, ‘zo sprak ik hem direct aan, en hij verdroeg zijn bijnaam met een superioriteit die mij wantrouwend maakte. In werkelijkheid heet hij dokter Kreek Toon. Hij draaide zijn witte snor op terwijl hij mij begroette. Een hoekig gebaar dat mij niet beviel. Het was mij eerder te doen om een holte; een kommetje waar ik in zou passen. Dat alles natuurlijk zoveel mogelijk aangepast aan de praktische omstandigheden.’
Er ontstond een bescheiden gegrinnik dat ze met opgetrokken wenkbrauwen afkapte. ‘Hij bleek al meteen een eigenzinnige man te zijn,’ verklaarde ze, ‘hij meende dat ik niet in staat was om behoorlijk te converseren. Toch nam hij die holte wel serieus. Hij ging er eigenlijk veel te lang op door. Daarom legde ik hem uit dat mijn wens zich heel zelden voordoet, en dan heb ik altijd wel iets bij de hand. Bed, bad, leunstoel. Ik kreeg de indruk dat hij er niets van begreep.’
Ze stond op: ‘Laten we gezamenlijk een ronde doen langs de troostrijke dingen. Ik ga jullie voor.’ We stemden handenwrijvend in; ieder verzetje viel goed op zo'n avond. Voordat we de kamer verlieten stonden we stil bij haar leunstoelen. Het gezelschap knorde vergenoegd. Daarna de trap op, waarbij iedereen de oude schilder ondersteunde. Met veel omhaal bereikten we het bad. Het was een mooie kuip op sierlijke poten. ‘Ja, ja,’ zei ze, ‘daar kijken jullie van op. Het bed bewaren we voor een volgende gelegenheid, want hier zijn we voorlopig nog niet klaar. Wil iemand zo vriendelijk zijn wijn en glazen van beneden te halen, en een stoel voor onze oude vriend.’
De nieuwe gast, een jonge vrouw wier ambities zich nog niet hadden gemanifesteerd, rende gedienstig een paar keer op en neer.
Vanaf dat moment was lachen toegestaan, terwijl ze vertelde over het tweede bezoek aan de maëstro. De schilder waardig op een stoel, de rest op de rand van de badkuip en onze gastvrouw met galmende stem tegenover ons. Haar paarsgroene rokken staken warm af tegen de witte tegels; we knikten de ontwerper bewonderend toe.
‘Bij mijn tweede bezoek had ik hem te pakken,’ riep ze, ‘ik heb hem alles uitgelegd over comfort. “Waar het u aan ontbreekt,” zei ik, “is een behoorlijk inzicht in de menselijke behoeften. Een warm bad als de wereld van triestigheid in elkaar lijkt te zakken.” Daar sprong hij meteen op in. Een gezond mens brengt de wereld nooit in verband met somberheid, meende hij. “Wat schattig dat u zo onbevangen in het leven staat,” riep ik, en hij werd opeens vuurrood. Grappig om zo'n ervaren man te zien blozen. Ik heb er direct een paar troetelwoordjes achteraan gegooid. Dat nam hij niet. Maar wat kon hij ertegen beginnen? Hij rechtte zijn schouders, draaide zijn snor op en ik lag slap van de lach over zijn sofa. Tegen zo veel emotie was hij niet bestand. Hij draaide rondjes door zijn kamer als een haantje dat door de kip achterna wordt gezeten. Ik lachte het hele spreekuur vol.’
Ze klapte in haar handen en trok haar mond in de breedste grijnsstand. Gehoorzaam lachten we mee. Een aarzelend hoh hoh hoh, dat gericht was op een snelle afronding. Maar plotseling ontwikkelde de architect zich tot een bedreven schateraar. Hij stak ons aan en zo brachten we het tot een minutenlang gebulder. Onze gastvrouw sloeg de handen vertederd ineen. Terwijl we wat nahikten hief ze haar wijsvinger; ze was nog lang niet uitgepraat.
De maëstro had een onbedwingbare trek in zuurtjes zodat zijn adviezen altijd met veel gesmak wer-