De Revisor. Jaargang 18(1991)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Louis H. Everink De huizen I De huizen bestaan. Ze wonen verdraagzaam om de levenden heen, die in en uit hen gaan. Zonder enig idee. Daar lopen kinderen met hun stemmen de huizen te vergeten. Een man zei kalm dat hij niet wist wat wonen was. Hij opent de deur. Zo donker is het daar. Overal gaan lampen aan. De muren voelen koel aan. ‘Wat doe je?’ vraagt hij. ‘Ik vraag waar ik ben?’ antwoordt hij. Hij hoort de weerkaatsing van zijn stem. Het raam is zo donker, dat het onmogelijk is. Hij staart zich ondoorgrondelijk aan. ‘Kan er nog meer licht doven?’ Heel langzaam gaat hij naar binnen. Er staan stoelen en boeken. Hij durft het licht niet aan vanwege die zichtbare en ongenaakbare uren. [pagina 66] [p. 66] Dit is mijn laatste huis. Verder wil ik niet gaan. Ik ben bang voor het vuil op de ramen. Nooit heb ik ergens anders gewoond dan in de palm van mijn eigen bewustzijn. Tijdenlang trof ik er niemand aan. De huizen bestaan, maar niet één heeft mij gevonden. Ik kijk naar buiten, als het me lukt, het vuil voorbij. Wonen is de Grote God gedood hebben. Nee. Wonen is je vader en moeder niet meer geloven. Ze wisten niet wat ze zeiden. Ze zeiden niet wat ze wisten. Hun huis was geen woonoord. Je zocht en zocht in alle hoeken en kieren. Tenslotte geloofde je geen woord meer. Je wist dat er niets was. Na alles komt de grootste leugen: wonen in woorden. Wonen de woorden in mij? Ben ik een huis voor hun taal? Een uitgewoond huurhuis ben ik misschien. Ooit meende ik mijn woorden, mijn taal. Nooit meende ik wonen in woorden, wonen in taal. ‘Waar woon je?’ vraag ik nu. Iedereen antwoordt met nummers. Deze kamer is mijn slaapkamer. Vanmorgen heb ik een jurk aangedaan. Ik ben helemaal alleen voor de spiegel gaan staan. Ik zei: Ik kom uit een doos vandaan. En: Ik zal nooit iemand slaan. Maar mijn spiegel zei toch: je moest je schamen, iedereen ziet je nog. En dat moest ik beamen. Ik kijk hem schuw aan. ‘Heb je ooit gewoond?’ vraag ik. Hij antwoordt zonder haperen met huiveringwekkende neologismen. ‘Heb je ooit omhelsd?’ vraag ik dan maar met bevende lippen. Hij steekt nu de metalen sleutel in het slot van de voordeur. ‘Kom binnen.’ Maar ik wil buiten blijven. ‘Dat is geen antwoord,’ zeg ik. [pagina 67] [p. 67] II Ik heb de huizen gebouwd, uit mijn wezen heb ik ze gebouwd. Ik wist dat zij het waren, die me lieten zwerven. De moeders bekeken me vijandig. Van het ene huis naar het andere ben ik gegaan, ben ik gegaan, van het ene huis naar het andere. Een voor- en achterdeur in het huis. Ik loop er lachend dwars doorheen samen met al dat licht. Van buiten via binnen naar buiten: ik loop maar door! Ik weet niet waar ik hoor. Ik ben de dief van mijn eigen huis. Ik ben er in ondergedoken. Af en toe ga ik midden in de kamer staan. Wie heeft me hier neergezet? Waar is mijn horloge? Wanneer begint mijn woning? Vandaag heb ik een aap gekocht. Of is het een apin? ‘Maak mijn ramen schoon,’ heb ik hem, of haar, bevolen. Heel droevig keek het dier mij aan. ‘Ik ben het,’ zei het. ‘Waar heb je al die tijd gewoond?’ vroeg ik vertwijfeld, dwaas. ‘Overal en nergens.’ De mannen gingen heen, dreigden alles te vergeten, schreven het op, lazen het, wisten niet wat het betekende. ‘Laat ons opnieuw beginnen!’ Ze bedachten iets dat niets dan taal was. De vrouwen stierven in de huizen. De dichter is een droeve lotgenoot. Zijn taal is uitgestorven. Zijn machteloosheid is zo groot dat men hem zelfs niet doodt. Zie hem zitten op de brede rug van zo'n voorhistorische dinosaurus. Zie hoe hij lacht: scheef, met brokkelige tanden. Dit vertrek is mijn keuken. Ik heb twee handen aan mijn lijf. Mijn gedachten zijn eigenlijk electriciteit in mijn hoofd. Ik vind mijn voeten zo mooi, zo mooi. Ik kijk naar de lieverds terwijl ik wandel. Die mengeling van moed en vrees. ‘Mijn woorden zijn niet te koop,’ zegt ze eindelijk tegen mij. ‘Waarom niet?’ vraag ik, want ik wil haar antwoord horen. ‘Omdat mijn kind geen geld heeft.’ ‘Ik ben geen kind meer,’ denk ik. Zij grijpt de wapens. En glimlacht. Vorige Volgende