avond Donatella niet bij die naam genoemd, daar, op die avond, toen hij aan haar knieën zat? Ze herinnerde zich zelfs zijn woorden: ‘Ariadne bezit een goddelijke gave, waardoor haar macht geen grenzen heeft...’ Ze herinnerde zich zijn toon, zijn houding, zijn blik.
Een heftige angst greep haar aan, verduisterde haar verstand, belette haar in de woorden van haar vriend een simpel spel van het toeval te zien en zijn volkomen argeloosheid te erkennen. De vrees die diep onder haar wanhopige liefde school kwam boven, overmeesterde haar geheel, verblindde haar erbarmelijk. Het kleine voorval werd in haar ogen een wrede bespotting. Ze hoorde nog zijn lach klinken in de verwarde wildernis.
- Stelio!
In razende zinsverbijstering gilde zij, als zag zij hem door de andere omvat, voor immer aan haar armen ontrukt.
- Stelio!
- Zoek mij! antwoordde hij lachend, onzichtbaar.
Zij liep de doolhof binnen om hem te vinden, ging door haar opwinding gedreven recht op de stem en het lachen af. Maar het pad kronkelde zich; een muur van dichte palmstruiken verhief zich voor haar en hield haar tegen, ondoordringbaar; zij volgde de bedrieglijke kronkelingen en de ene kromming volgde op de andere en zij waren alle gelijk en de wendingen schenen geen einde te nemen.
- Zoek mij! herhaalde de stem uit de verte door de levende hagen.
- Waar ben je? Waar ben je? Zie je mij?
Zij zocht hier en daar haar blik in een opening te boren. Maar zij bespeurde slechts het dichte gewar der takken en de rosse gloed, die ze aan een kant verlichtte, terwijl de andere zijde in diepe schaduw lag. Palmstruiken en beukenhagen waren dooreen gegroeid, de altijd groene blaren vermengden zich met de stervende, de donkere met de lichtere, in een tegenstelling van kracht en verwelking, in een tweeslachtigheid, die de ontsteltenis van de hijgende vrouw nog deed toenemen.
- Ik verdwaal. Kom mij tegemoet!
Opnieuw klonk de jeugdige lach in het gebladerte.
- Ariadne, Ariadne, de draad!
Nu kwam het geluid van de tegenovergestelde kant, trof haar in de rug als een degenstoot.
- Ariadne!
Ze keerde om, rende, trachtte door de muur heen te dringen, duwde het groen terzijde, brak een tak. Zij zag niets dan het overal even dichte gewirwar der takken. Eindelijk hoorde zij een voetstap zo nabij, dat het scheen alsof hij bij haar schouders was. Maar zij vergiste zich. Wederom onderzocht zij de onoverkomelijke wand van bomen, die haar omsloot, luisterde, wachtte; zij hoorde slechts haar eigen adem en het kloppen van haar polsen. De stilte was volkomen geworden. Zij zag op naar de hemel, die zich onmetelijk en rein welfde boven de wanden van takken, waarbinnen zij gevangen was. Er scheen niets meer op de wereld te zijn dan de onmetelijkheid en die beperktheid. En zij kon in haar gedachten de werkelijkheid van het oord niet scheiden van haar innerlijke marteling, het natuurlijke voorkomen der dingen van die levende allegorie, welke haar eigen angst geschapen had.
- Stelio, waar ben je?
Zij kreeg geen antwoord. Zij luisterde. Zij wachtte vergeefs. De minuten schenen uren.
- Waar ben je? Ik ben bang.
Zij kreeg geen antwoord. Maar waar was hij heengegaan? Had hij misschien de uitgang teruggevonden? Wilde hij dat wrede spel voortzetten?
Een razende lust te gillen, te snikken, zich ter aarde te werpen, zich pijn te doen, te sterven overviel de arme vrouw, die geheel buiten zichzelf was. Opnieuw zag zij op naar de zwijgende hemel. De toppen van de heggen gloeiden als takken, die geen vlam meer geven en op het punt zijn tot as te vergaan.
- Ik zie je, zei de lachende stem plotseling in de lage schaduw, vlak bij haar.
Zij sprong op, bukte zich in de schaduw.
- Waar ben je?
Hij lachte tussen de bladeren zonder zich te vertonen, als een spiedende faun. Het spel prikkelde hem: al zijn leden werden warm en los bij die spieroefening en de geheimzinnigheid van het kreupelbos, de aanraking van de bodem, de herfstgeur, de eigenaardigheid van dat onverwachte avontuur, de schrik van de vrouw, zelfs de tegenwoordigheid van de stenen godheid voegden bij zijn lichamelijk welbehagen een illusie van oude poëzie.